Bouw- en straatkunst in Savannakhet

Dit is dl.2 over een reis naar het zuiden van Laos. Ik volgde waar mogelijk een route door het binnenland, zo’n beetje parallel aan de Vietnamese grens. Waar mogelijk: waar wegen begaanbaar waren, en vervoer verkrijgbaar was.

Vier dagen onderweg, en ik ben al uit koers. Door het binnenland naar Xepon reizen zat er niet in. Het werd een omweg via Savannakhet. Ik vind het best, vind Savannakhet altijd een prettige plek, neem een dag om door de stad te wandelen.

Ik zie de Mekong natuurlijk, en Thailand aan de overkant. Maar vooral straatkunst en architectuur trekken deze keer mijn aandacht.

Ik kom deze muurschilderingen tegen:

En, onbedoeld ook kunst:

Buitenlanders die de afgelopen 150 jaar hun opwachting maakten in Savannakhet namen hun eigen bouwkundige stijlen mee.

De Fransen lieten koloniale huizen na, en de St. Teresa Kerk…

… en deze treurige voorgevel. Het was de bioscoop, hoor ik. Art deco, lees ik, jaren 1920 en ’30. Achter de vervallen façade proberen een paar koffiezaken en eethuizen de plek nieuw leven in te blazen.

Het theater er tegenover kan ik niet thuisbrengen. Ook art deco? Of stammend uit een volgend interbellum, uit de jaren ’50 toen de Franse oorlog in Indochina voorbij was en de Amerikaanse nog moest beginnen?

De Vietnamese tempel, recent nieuw in de verf gezet

De Thaise rijtjesbebouwing uit de jaren ‘90 is vertegenwoordigd – twee of drie verdiepingen hoog met decoratieve Griekse zuiltjes. Kitsch. En de huidige Thaise architectuur, zoals mijn hotel – rechtlijnig, en fris en modern aandoend, en zes etages hoog.

Het ‘China Guangdong Zuidzee Hotel’ is rechtstreeks getransplanteerd uit het China van de  jaren ’90. De gevels van badkamertegels zijn kenmerkend voor de periode. Lelijk? Dat weet ik niet. Interessante toevoeging aan het architectonische palet van Savannakhet, zou ik zeggen. Er staat een bouwschutting omheen, ik hoop vanwege op handen zijnde renovatie en niet vanwege op handen zijnde sloop. Het zou erg zijn als dit verloren ging.

En oh ja, er is ook nog gewoon Laotiaanse architectuur zoals deze tempelomheining met zijn stoepa’s…

… en de elegante toegang tot de That Ing Hang stoepa.

De meeste van deze foto’s maakte ik deze reis, een paar zijn ouder.

Je kunt mijn route naar Zuid-Laos volgen op deze kaart, als altijd gemaakt door cartograaf Jaap Vinke.

Een bus – Lak Sao – een songthaew

Dit is dl.1 over een reis naar het zuiden van Laos. Ik volgde waar mogelijk een route door het binnenland, zo’n beetje parallel aan de Vietnamese grens. Waar mogelijk: waar wegen begaanbaar waren, en vervoer verkrijgbaar was.

Tot mijn verbazing is er een directe bus van Phonsavan naar Lak Sao. Er is daar niets wat je niet ook in het veel grotere Phonsavan vindt. Waarom zouden mensen er dan heen gaan?

Er blijkt inderdaad niemand heen te gaan. De bus wordt gebruikt door mensen die in de dorpen onderweg in- en uitstappen.

Laotiaanse gewoonte: wie mee wil zet zijn bagage langs de weg als teken voor de chauffeur te stoppen. Wanneer de bus op komt dagen zijn die nieuwe passagiers vaak nergens te bekennen, of ze zijn nog niet klaar met eten, of ze moeten eerst een praatje met de buren afronden. Ze laten onbekommerd twintig mensen in de bus tien minuten wachten. Die laten zich die vertragingen met stoïcijns geduld aanleunen. Ik denk: amusant – al gaat de lol er op den duur af.

Lak Sao betekent ‘Kilometer 20’ en is 30 kilometer van de Vietnamese grens. Ze lieten het maar zo toen de grens in Vietnamese richting opschoof.

In de jaren ’00 kwam ik hier regelmatig als reisleider. Op weg naar Vietnam overnachtten we hier voordat we de grens overstaken.

Dingen veranderen. Restaurant The Only One deed zijn naam eer aan maar is er niet meer. Bij de centrale kruising is een handvol opvolgers. De exotische markt daar is verplaatst naar nieuwe hallen aan de westrand van het stadje en is niet exotisch meer. Er is een heus busstation nu.

Dingen blijven hetzelfde:

Het mooiste beeld van de dag is vervlogen tegen de tijd dat ik mijn camera uit mijn tas heb. Twee kleuters klampen zich vast in de zijspan van een bromfiets die over een zandweg hobbelt, krampachtig en vrolijk tegelijk.

Op het tempelterrein wordt bodhisattva Guanyin geflankeerd door twee tempelwachters, al komt zij in het Theravada boeddhisme van de Laotianen niet voor. Een gebaar naar de Vietnamezen? Guanyin is de geliefde steun en toeverlaat van aanhangers van het Mahayana boeddhisme, de stroming die in Vietnam de overhand heeft. Daar is haar Chinese naam verbasterd tot Quán Âm.

Er gaat een songthaew verder naar het zuiden, een vrachtwagentje dat in Laos dienst doet als openbare bus in achteraf streken en tussen kleinere plaatsen. Song betekent twee en verwijst naar het aantal smalle bankjes dat in de lengterichting in de laadbak staat, al kunnen dat er ook drie zijn. Wat zou je je druk maken om een 2 of een 3. Er zit een afdak op dat half beschermt tegen regen en zon. Ik reis deze reis meestal per songthaew.

Het is een grijze natte dag. Na een paar uur buigen we naar het westen, uit de grauwheid doemen markante karstbergen op. Ik stap over in Thakaek, eindig de dag in Savannakhet.

Je kunt mijn route naar Zuid-Laos volgen op deze kaart, als altijd gemaakt door cartograaf Jaap Vinke.

A trip through Xayaboury

Some images and notes from a recent trip through Xayaboury, the only province in Laos on the right bank of the Mekong river. Or if you want to be precise the only province completely on the right bank, as Bokeo, Luang Prabang and Champassak have small parts of their territory on that side of the river too.

These impressions are not in any way coherent. Chronology is the only order here. Travel is often a chain of unrelated experiences and events, arbitrary like life itself.

For geographical clarity at least, there is a map at the bottom.

I expected Thai influences in Xanakham, as Thailand is right across the river. But its pace and vibe, its stage of development, its few guesthouses and eateries, the attitude of its people were all completely Lao.

The waters of the Mekong were blue-green and clear. No good. They are supposed to be brown and turbid. The dam upstream near Xayaboury town must be to blame, blocking the sand and clay particles that turn the river muddy, and farmlands downstream fertile.

Paklay has grown over the past decade. More people. More prosperity. More dust and dirt. The bridge across the Mekong opened in July 2017. The Netherlands contributed 2.3 million euro to its construction, roughly 12 percent of the total cost. (Source Vientiane Times of July 5, 2017.) I guess it is a coincidence, but it has the retro look of Dutch pre- or post-WW2 bridges.

In Paklay too the Mekong changed colour. See its muddy waters on these January 2015 photos. The dam upstream wasn’t finished. The bridge was under construction.

Paklay and the Mekong river in February 2023:

Thongmixay, inland, was a calmer, cooler, cleaner village than Paklay. From there it was a two hour walk to a small border post. Now and then a tractor or motorbike overtook me, and I was offered a ride. When they came from the other side they were laden with Thai imports. I didn’t expect to get to the market just across the border. And I was right. Laotian officers stopped me at their checkpoint, only local people were allowed to cross. Those that do enter Laos here are greeted by a martial monument, not befitting the Lao people who mostly prefer to avoid conflict and work their way around differences. In case you wonder about the top bar of the flag: yes, they must have run out of red paint.

Those that enter Laos here can also tell they are in the country from the crates of Beer Lao. They abounded in Thongmixay, as they do everywhere else in the country. A photo project on these bursts of yellow along Laos’s road sides would make for striking colour palettes and still lifes, and bizarre contexts, and special backdrops.

The most beautiful image passed by in a flash, a single crate in the middle of the road, the familiar bright yellow with a single branch of bright red bougainville sticking up. It was there to slow traffic for the wedding further up the road. No chance to take a picture from the driving bus. Travel is life itself, it doesn’t allow more than a short glimpse of its most amazing moments.

The area upstream from Paklay was full of village life, rural life, river life.

I stayed in Xayaboury for a couple of days, ran into a friend, wandered around town, strolled around the market, walked along the river, sat in a temple. Same routine everywhere I went this trip. I didn’t take photos. But that was my lack of inspiriation, the town was not to blame.

Xianghone and Xianglom are two halves of the same town, a thirty minute walk apart. Xianghone is the more spread out, with businesses, warehouses, a gas station, the bus station, guesthouses. At the edge of town is an unpaved wartime airstrip, now long out of use. As it is elevated, water gathers in pools next to it. Local people take advantage. The distant mountain range forms the border with Thailand’s Nan province. It also forms the divide between the Mekong and Chaophaya river basins. All rain this side flows into the Mekong, rain at the other side flows into the Nan river and subsequently into central Thailand’s main river the Chaophaya.

Xianglom is smaller and more rural than Xianghone. It feels more original, with two temples boasting age-old trees. Hidden in the forest nearby is a third one, with a cave, and bat smell, and encroaching plants and trees.

In Muang Khop Buddha watches over the town and valley from high up on a hill.

These two photos were taken at exactly the same spot, but in opposite directions. Buddha said introspection is a good thing. This gets misinterpreted in the selfie-age.

Muang Khop was a green oasis in this dry season, the only place where rice grew. Life seemed idyllic for the children in town. But less so for those staying at the boarding school, mostly ethnic Hmong from the border town of Ban Pangmon twenty kilometers away. The fourteen, fifteen year olds cooked their own food, and that of their younger school mates, in these sheds.

There were still traditional Hmong houses in Ban Pangmon, recognizable because they are built directly on the ground unlike the houses of almost all other ethnic groups in Laos that rest on stilts. These seasonal yellow flowers I saw all through the province. Recently harvested drying cassave was everywhere too, producing an unpleasant sour smell.

From Muang Khop (literally ‘district Khop’) I followed the Nam Khop (literally ‘river Khop’) to Pak Khop (literally ‘river mouth of the Khop’). Pak Khop village had an old temple with somehow naive and moving touches. Just my impression of course.

Near Konteun another Mekong ferry is being replaced by a bridge.

Near Konteun too, a road sign told me I had left the province of Xayaboury. It was the end of this trip.

You can trace my route through Xayaboury on this map, made as always by cartographer Jaap Vinke.

Een tocht door Xayaboury

Dit zijn foto’s en aantekeningen van een recente tocht door de provincie Xayaboury, de enige in Laos op de rechter oever van de Mekong. Of als je precies wilt zijn de enige provincie die volledig op de rechter oever ligt, want Bokeo, Luang Prabang en Champassak hebben elk ook een deeltje van hun grondgebied aan die kant van de rivier.

Er zit geen samenhang in deze indrukken. Hun chronologie is de enige orde. Reizen is vaak een willekeurige opeenvolging van losstaande ervaringen en gebeurtenissen. Net het leven zelf.

Voor geografische helderheid vind je onderaan een kaart.

Ik verwachtte Thaise invloeden in Xanakham, Thailand ligt aan de overkant van de rivier. Maar de houding van de mensen, de stemming op straat, de mate van ontwikkeling, de paar eethuizen en hotelletjes – alles is er volledig Laotiaans.

De Mekong is blauwgroen en helder hier. Geen gezicht. Hij moet bruin en troebel zijn. Het moet aan de dam stroomopwaarts liggen. Die houdt slib tegen dat de rivier modderig maakt en de landbouwgrond stroomafwaarts vruchtbaar.

Paklay is gegroeid de laatste tien jaar. Meer mensen. Meer welvaart. Meer stof en vuil. De brug over de Mekong werd in juli 2017 geopend. Nederland droeg 2,3 miljoen euro bij aan de bouw, ongeveer 12 procent van de totale kosten. (Bron: Vientiane Times van 5 juli 2017.) Het zal toeval zijn, maar hij heeft het retro design van voor- of naoorlogse Nederlandse bruggen.

Ook in Paklay veranderde de Mekong van kleur, zie deze foto’s uit januari 2015. De dam stroomopwaarts was nog niet klaar. De brug was in aanbouw.

Paklay en de Mekong in februari 2023:

Thongmixay, landinwaarts, is een kalmer, koeler, opgeruimder dorp dan Paklay. Van daar is het twee uur lopen naar een kleine grenspost. Mensen die me per brommer of tractor achterop komen bieden een lift aan. Als ze van de andere kant komen zijn ze bepakt met Thaise waar. Ik denk niet dat ik de markt aan de andere kant van de grens haal, en dat klopt. Laotiaanse beambten doen hun slagboom omlaag als ze me aan zien komen, alleen lokale mensen mogen hier oversteken. Wie hier Laos binnenkomt wordt begroet door een krijgshaftig monument, niet passend bij de Laotianen die altijd proberen conflicten te omzeilen. Die bovenste baan van de vlag? Ja, de rode verf moet op geweest zijn.

Wie Laos hier binnenkomt maakt in Thongmixay kennis met de kratten Beer Lao die langs de straten en wegen van het hele land in het oog springen. Een fotoproject over die gele bouwsels zou mooie kleurpaletten en stillevens opleveren, en bizarre contexten en bijzondere achtergronden.

Het mooiste beeld schiet in een flits voorbij, een eenzaam krat midden op de weg, vertrouwd helder geel met een uitstekende helder rode tak bougainville. Het waarschuwt verkeer voor de trouwerij even verderop langs de weg. Geen kans om een foto te maken uit de rijdende bus. Een reis is net het leven zelf, het staat maar een vluchtige glimp toe van zijn mooiste momenten.

De streek stroomopwaarts van Paklay is vol met dorpsleven, plattelandsleven, rivierleven.

Ik blijf een paar dagen in Xayaboury, hoofdstad van de gelijknamige provincie. Ik loop een vriend tegen het lijf, dwaal door de stad, slenter over de markt, wandel langs de rivier, zit in een tempel. Het is de routine die ik overal tijdens deze tocht volg. Ik neem geen foto’s. Maar dat komt door mijn gebrek aan inspiratie, aan de stad ligt het niet.

Xianghone en Xianglom zijn twee helften van dezelfde nederzetting, een half uur lopen van elkaar. Xianghone is uitgestrekter, heeft bedrijven, loodsen, een tankstation, een busstation, hotelletjes. Aan de rand is een onverharde start- en landingsbaan uit oorlogstijd, nu buiten gebruik. Hij ligt op een talud, ernaast vormen zich poelen water. Lokale mensen doen er hun voordeel mee. De bergrug in de verte markeert de grens met Thailands provincie Nan. Hij is ook de scheidslijn tussen het stroomgebied van de Mekong en dat van de Chaophaya. Alle regen aan deze kant stroomt naar de Mekong, alle regen aan de andere kant naar de rivier de Nan en vervolgens naar de Chaophaya, de belangrijkste rivier in centraal Thailand.

Xianglom is kleiner en landelijker dan Xianghone. Het voelt origineler, met twee tempels en een eeuwenoude boom. Een derde tempel ligt verscholen in het bos buiten het dorp, met een grot, vleermuislucht, en overwoekerende struiken en bomen.

In Muang Khop kijkt Boeddha van hoog op een heuvel uit over dal en stadje.

Deze twee foto’s zijn op precies dezelfde plek genomen, maar in tegenovergestelde richting. Boeddha zei dat het goed is naar jezelf te kijken. Dat wordt in het selfietijdperk te letterlijk uitgelegd.

Muang Khop is een groene oase in dit droge seizoen, de enige plek waar ik rijst op de velden zie. Het leven ziet er idyllisch uit voor de kinderen van het stadje. Maar minder voor de jeugd op de kostschool, vooral etnische Hmong uit grensdorp Ban Pangmon twintig kilometer verderop. De veertien-, vijftienjarigen koken eten voor zichzelf en hun jonge medescholieren in deze hutten.

In Ban Pangmon staan nog traditionele Hmong huizen, herkenbaar doordat ze direct aan de grond zijn gebouwd. De andere etnische groepen in Laos bouwen hun huizen op palen. Die gele bloemen waren in het seizoen, ik zag ze in de hele provincie. Pas geoogste drogende cassave zag ik ook door de hele provincie. Die zorgt voor een onaangename zurige lucht.

Vanuit Muang Khop (letterlijk ‘district Khop’) volg ik de Nam Khop (letterlijk ‘rivier Khop’) naar Pak Khop (letterlijk ‘riviermonding van de Khop’). De beelden in de dorpstempel hebben iets naïefs en ontroerends. Nu ja, dat is mijn indruk maar.

In de buurt van Konteun wordt een veerboot vervangen door weer een brug.

Ook in de buurt van Konteun zegt een bord langs de weg dat ik provincie Xayaboury verlaat. He is het eind van deze reis.

Je kunt mijn route door Xayaboury volgen op deze kaart, als altijd gemaakt door cartograaf Jaap Vinke.

Terug naar Laos (6) – Een korte reis naar Thailand

Het is de eerste Air Asia vlucht van Luang Prabang naar Bangkok in meer dan twee jaar. De printer is nog niet opgestart, ik ben blij met mijn handgeschreven instapkaart. Vroeger, voor het digitale tijdperk, was alles beter – zoiets.

De stewardess waarschuwt dat we in het onwaarschijnlijke geval van het wegvallen van de druk eerst het mondkapje af, en pas daarna het zuurstofmasker op moeten zetten.

Lucht en licht leggen bij het opstijgen een onherhaalbaar moment vast.

Sinds een paar dagen is nog slechts een vaccinatiebewijs vereist om naar Thailand te reizen, andere restricties zijn opgeheven. Storm loopt het niet meteen. Ik zie minder buitenlandse gezichten in de stad dan anders. Mijn hotel is voor driekwart leeg. Het heeft vier sterren, maar de kamers worden voor 25 € vergeven.

Op de deur van de dermatoloog staat ‘Skin Threatment Room’.

Ik ga naar de Kinokuniya boekwinkel, waar uren valt te browsen. Afdelingen met onder andere literatuur, fotografie, muziek – ze zijn er breed gesorteerd. In mijn favoriete hoek staat een ruime verzameling Aziatische geschiedenis, en Aziatische actuele ontwikkelingen. Er is een goede koffiezaak, zoals het hoort in een boekwinkel.

Nog een routine: ik neem de snelboot die de stad doorsnijdt, om zijn verkoelende wind, het leven op het water, het zicht op de tempels, oude paalwoningen, nieuwe flats op de oever van de rivier. De stad draagt mondkapjes, de westerse toeristen doen niet mee, de conductrice maant ze er toch echt een op te zetten, ze doen alsof ze niet wisten dat dat moet. Voorspelbaar.

Op Bangkok’s oude centrale station Hualamphong tref ik onverwachts bekenden, al jaren niet gezien. Wat deed je, wat doe je, zie je die of die nog wel eens? We vermaken ons om het toeval van de ontmoeting.

Toeval? Is een station geen logische plek voor reizigers om elkaar tegen het lijf te lopen, net als een vliegveld? Ik kwam een kennis tegen op het vliegveld van Nairobi – hij kwam uit Khartoum, ik stapte over naar Addis Abeba; een andere op het vliegveld van Kuala Lumpur – hij kwam uit Australië, ik uit Kunming; een derde op het oude vliegveld van Bangkok.

Het haalt het qua toeval, als het dat is, allemaal nog niet bij ontmoetingen met R. Dat we elkaar wel eens zagen op de Chinese Muur bij Mutianyu of in het Tibetaanse klooster van Xiahe lag voor de hand – we waren reisleider bij vergelijkbare touroperators met vergelijkbare programma’s. Maar we kwamen elkaar ooit ook tegen middernacht tegen in de totaal verlaten donkere straten van Kathmandu, en in een ander jaar op Kerstavond tussen een paar honderdduizend mensen in het Franse centrum van Saigon. Je krijgt van die ontmoetingen het idee dat er iets klopt aan je kriskrasse lijnen over de wereldkaart.

Het duurt een hele dag, van Bangkok naar Nong Khai. Spoor en trein zijn oud en langzaam. Ze halen het niet bij hun snelle moderne tegenhangers in Laos. De Wet van de Remmende Voorsprong in werking. Maar het is een aangename rit, met het komen en gaan van passagiers, en van verkopers van drankjes en etenswaar, en met het voorbijtrekken van het boerenland.

Ik slaap in een Hop Inn (hulde voor de woordspeling), de Thaise hotelketen die zijn formule heeft afgekeken van Chinese ketens als Jinjiang Inn en Hanting Jiudian, en bijna-naamgenoot Home Inn waarmee hij ook nog de heldere huiskleuren deelt. De kamers hebben in iedere vestiging hetzelfde interieur, zijn schoon, eenvoudig maar voorzien van alle noodzakelijkheden, en niet te duur. Verblijf vaker en word lid van de club, en je krijgt kortingen en voordelen als het recht om later uit te checken. Weekenden zijn duurder. De knoppen in de lift hebben braille. Het personeel lijkt altijd jong (net als, bedenk ik me, bij Air Asia).

Aan de rand van Nong Khai steek ik de Vriendschapsbrug naar Laos over.

Terug naar Laos (5)

De dagelijkse eenvoud is me aangenaam.

Ik doe een mango van de boom op het erf door mijn ontbijtmuesli. Met het opschuiven van het seizoen komen er longans voor in de plaats. Die komen van de boom van het buurperceel die over de schutting hangt. Ik drink er koffie bij. De rest van de dag drink ik water, en bij het avondeten water met prik dat hier soda heet. Ik douche met koud water, van een warme douche ga je meteen weer zweten. De airconditioning gebruik ik niet, die zondert je af van de wereld om je heen.

Ik lees het nieuws, ’s ochtends. En ik was wat kleren. Er staat een wasmachine achter in de bijkeuken. Maar ik doe de was op de hand, zoals alle reizigers, altijd en overal. ’s Middags geef ik meestal les, Engels of Chinees. Op vrije dagen loop ik graag door de hete stille straten. Anders ga ik tegen het avondeten de stad in. Dan is het koeler, en druk met mensen die van hun werk komen en boodschappen doen.

Overal is iets. Het warme vochtige weer, en het zweet van de minste inspanning leidt tot huidirritaties. De muggen zijn klein en snel en niet te vangen en bijten dat het twee dagen jeukt. Er is een lokale oplossing, natuurlijk. Lokale mensen hebben altijd lokale oplossingen voor lokale problemen. Gedroogde sinaasappelschillen die je niet verbrandt, maar rookt als wierook of een sigaret, die houden de muggen op afstand. Maar het duurt nog een maand voor het sinaasappelseizoen begint.

Mijn échte ergernis: stinkende uitlaatgassen. Een filter hier of daar zou al aardig helpen. En dan – zou snelle omschakeling naar elektrisch rijden niet voor de hand liggen? Laos ligt vol met stuwdammen die grote hoeveelheden hydro-elektriciteit opwekken. Waarom afhankelijk blijven van geïmporteerde dure diesel en benzine? Het is maar de vraag of de recente brandstoftekorten de laatste zullen zijn.

Maar ik hoor er niemand over. Elektrische brommers zijn schaars, en in heel Luang Prabang zie ik maar één elektrisch Chinees autootje, merk Wuling.

In mijn kamer is het internet gebrekkig. Ik moet het erf oversteken voor een bruikbare wifi-verbinding. Voor velen vast een ergernis, voor mij een zegen. Ik verdoe weinig tijd online.

De avonden biologeren me. Door de open terrasdeuren komt zoele lucht naar binnen. Insectengeluiden, een blaffende hond in de verte. Rust.

Terug naar Laos (4)

Achter het oude koninklijke paleis in Luang Prabang legt de veerpont aan.

De oprit is een steile afrit van de weg over de oever. De trossen zijn net los, ik ren de helling af om nog mee te kunnen. Het personeel lacht en wacht.

De boot is een geïmproviseerde catamaran – twee rompen van gangbare Laotiaanse rivierbootjes, twintig meter lang, waar dwars overheen het dek is gelegd. Er gaan zes of zeven auto’s op, en een hoop brommers. Die rijden er aan de zijkant op, over een metalen plaat die het midden houdt tussen een laadklep en een loopplank. Er zit nog een dak op ook, tegen regen en zon.

Aan boord lopen mensen kriskras door elkaar. Maar de jongen die het geld voor de oversteek int weet feilloos wie er al betaald heeft en wie niet. ‘Wanneer gaat de laatste pont terug?’. ‘We varen 24 uur’, zegt ie trots.

De overtocht is vijf minuten geluk. De brede bruine stroom en de groene oevers die de Mekong in Laos kenmerken. De warme bries. Het gevoel deel uit te maken van de eindeloze rivier.

Er zijn geruchten geweest over de bouw van een brug. Goed dat daar nog niets van terecht is gekomen. Die zou hier pijn doen aan je ogen. En dan – bruggen zijn de vijand van de reiziger. Ze ontnemen je de ervaring van zo’n overtocht. Op een brug ben je onbereikbaar gescheiden van de rivier beneden. En ze ontnemen je de uitbarsting van leven bij een aanlegplaats – de ontmoetingen tussen mensen, de drukte, de straatventers die fruit of snacks aanbieden, het passen en meten om zo veel mogelijk auto’s aan boord te krijgen.

Het contrast tussen Luang Prabang en het dorp aan de overkant is groot. De huizen zijn armoediger. Een vrolijke lach is ver te zoeken. Er is een nieuwe markthal opgetrokken, maar bijna niemand wil er zijn spullen verkopen. Meer dan een paar honderd mensen wonen er niet. Er is een basisschooltje. En er zijn een paar tempels, als overal in Laos.

De nieuwe weg van Luang Prabang naar Hong Sa begint hier. En voorbij Hong Sa is een nieuwe grensovergang naar Thailand geopend. Thaise automobilisten komen met uiteenlopende berichten over de duur van de rit. De een houdt het op twee, de ander op vier uur. Maar ze zijn het erover eens dat het een kronkelende op en neer gaande weg is. Het kan niet anders of ik ga het traject zelf een keer volgen.

Op de terugweg zit ik op de pont een tijd te wachten op vertrek. Vervelend zijn de uitlaatgassen uit de stilstaande auto’s van de nieuwe middenklasse. Die laat de motor draaien om de airconditioning niet uit hoeven te doen, en zet bromfietsers en voetgangers in de vieze lucht. Eenmaal van wal gestoken verwaait die.

PS Bruggen zijn de vijand van de reiziger. En tunnels ook. Die benemen je bovendien nog eens het zicht. Dat is erg als het een tunnel onder een waterweg is. En nog veel erger als het een tunnel door een berg is. Dit zijn twee zijden van de Cho La bergpas (in de oostelijke Tibetaanse regio Kham in de Chinese provincie Sichuan) in 2016, onbegaanbaar nu er een tunnel ligt.

Terug naar Laos (3)

Ik loop door Luang Prabang. Eethuis van de sympathieke familie met de beste curry’s in de stad: weg. Eethuis van de onaangename familie met de beste nasi: is er nog. De Indiër: weg. Eethuis met de beste mie lunchsoep: is er nog. Zo gaat het door.

De stad leefde van toerisme. Nu zijn veel guesthouses gesloten. Een deel van de standaardhotels heeft een hangslot op de deur. Sommige van de vijfsterrenhotels in hun prachtige tuinen liggen er verlaten bij, slagboom of toegangspoort dicht.

Alles is duurder: eenvoudige maaltijden gingen van 15.000 naar 20.000 Kip, een liter benzine van 10.000 naar 23.000 Kip,  een ton met 20 liter drinkwater van 3.000 naar 8.000 Kip. De wisselkoers is bij banken gekelderd van 9.000 naar 16.000 Kip per dollar. En juwelierswinkels die informeel in vreemde valuta handelen, net als in sommige andere landen in Zuidoost-Azië, en die het beste de werkelijke waarde van een munt weten in te schatten, bieden tot 19.000 Kip per dollar.

Een bevriende tuktuk chauffeur gaat om vijf uur ’s ochtends in de rij staan bij een tankstation. Als het om acht uur open gaat krijgt hij te horen wat het rantsoen van die dag is. Vaak moet hij het doen met zes of zeven liter.

Zwarte handel kan niet uitblijven. Op een binnenplaats, uit het zicht van voorbijgangers, wordt benzine van de ene naar een andere auto geheveld. Een mevrouw met een eetstalletje heeft in het struikgewas aan de overkant van de straat flessen benzine verstopt, als er om wordt gevraagd lacht ze samenzweerderig en rent erheen om er een te halen. Een student uit de wijdvertakte familie van mijn vrienden komt met een hortende en stotende brommer het erf op. De brandstof die hij op de kop tikte blijkt aangelengd te zijn. Er zit niets anders op dan de tank te legen. Ik moet denken aan een slimmigheid die ik in tijden van schaarste in Pakistan zag. Daar zetten ze auto’s scheef, met één wiel op een grote kei, zodat je net wat meer benzine in je tank krijgt. De nood is onder de Laotianen nog niet zo hoog dat ze zich van deze truc bedienen. Of ze zijn nog niet op het idee gekomen.

De stadsreiniging heeft ook niet genoeg brandstof. Het vuilnis wordt één in plaats van twee keer per week opgehaald.

Als ze het over de problemen hebben lachen de mensen er soms om. “Ik kan beter weer te paard naar mijn werk gaan”. En soms zijn ze serieus en zeggen ze moe te zijn van de moeilijkheden. Maar ze hebben het meestal niet over de problemen. Zorgen zijn niet aan de Laotianen af te zien. Ze gaan door met leven. Jonge kinderen spelen op straat. Pubers ontmoeten hun vriendje of vriendinnetje ’s avonds aan een stil stuk van de Nam Khan, de zijrivier die hier in de Mekong uitmondt. Ouderen zitten voor hun huis te kletsen en te drinken.

Onveranderd beeld: kinderen zitten totaal onbekommerd achter op een brommer, kijken om zich heen, draaien heen en weer. Je vasthouden aan je moeder? Zoiets doe je niet als je eenmaal vier bent.

Die vierjarigen reageren verbaasd en enthousiast als ze een westerling zien, een gewoon gezicht in het pre-Covid straatbeeld, maar aan die tijd hebben ze geen herinneringen. Ze lachen en zwaaien naar deze exotische nieuwigheid.

Het land heeft in de Covid-jaren toch niet helemaal stilgestaan. Langs de Nam Khan is eindelijk straatverlichting aangelegd. In de stad zijn een paar straten opnieuw geasfalteerd. De steeg van zand om de hoek van mijn pied-à-terre heeft nu betonnen bestrating.

Er is een nieuwe supermarkt met een voor Luang Prabang ruim assortiment.

Verscholen achter een huizenrij, op een braak stuk grond waar grind over is gegooid, is een nieuwe eetmarkt ingericht. Silhouetten van palmbomen tegen de avondlucht. Een podium waar nooit iemand optreedt, uit luidsprekers klinkt Thaise en Laotiaanse muziek. Ik voel me er spoedig thuis.

De Mekong trekt zich nergens wat van aan, vervolgt onverstoorbaar zijn loop.

Terug naar Laos (2)

In de tuktuk naar het station van Vientiane wijst de chauffeur naar de lange rijen voor de tankstations. Hij schudt er zijn hoofd bij. Sommige hebben helemaal geen voorraad meer en zijn dicht. Een liter benzine kost nu 23.000 Kip (Laos’ munteenheid). Voorheen was dat rond de 10.000. De schaarste en prijsstijgingen begonnen na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne.

Het is 20 kilometer rijden. Vreemde karakteristiek: in Laos liggen nieuwe bus- en treinstations verder van een stad dan het lokale vliegveld. Elders in de wereld is het omgekeerd. Luang Namtha, Oudomxay, Xayaboury, Xam Neua , Luang Prabang, Vientiane, Pakse – het geldt overal. Xiengkhuang is een uitzondering, daar spelen vliegveld en busstation gelijk.

De spoorlijn is afgelopen december geopend. Het is de eerste in Laos, aangelegd door China. Hij loopt van Kunming, hoofdstad van China’s provincie Yunnan, naar Vientiane. Hij moet op den duur via Thailand en Maleisië worden doorgetrokken naar Singapore. De treinen zouden nu van Vientiane naar Kunming moeten rijden. Maar door de aanhoudende Covid-reisrestricties in China gaan ze voorlopig niet verder dan de Chinees-Laotiaanse grens.

Het spoor wordt aangeprezen als een hogesnelheidslijn. In feite rijden over China’s moderne, wijdvertakte hsl-net drie categorieën treinen. G-treinen gaan 300+ km/u, D-treinen 200+ km/u en C-treinen net iets harder dan de NS. In Laos rijdt de laatste soort.

De Laotianen zijn blij met hun spoor, en trots op deze modernisering van hun land. De vraag naar tickets was al meteen groter dan het aanbod. Kort na ingebruikname werd daarom bovendien een ‘gewone’ oude trein aan de dienstregeling toegevoegd.

Bij aankomst op het station waan ik me in China door de rechtlijnigheid en grandioze schaal van stationsplein en –gebouw. Al zijn in China die pleinen kale steenvlaktes, en is er hier wat groen en staan er wat etensstalletjes. Binnen is de stationshal hier leeg, terwijl daar in China dan weer winkeltjes en eethuizen zijn. De elegante kromming in het hoge plafond geeft de hal wat Laotiaanse kleur. Als in China wordt mijn zakmes bij de veiligheidscontrole aan de ingang afgepakt.

De beschermende pakken van het personeel doen aan China in Covid-tijd denken. De jongen in mijn wagon rapporteert in het Chinees door een walkietalkie bij vertrek van ieder station dat de portieren goed dicht zitten. Ik zit in een tweedehands Chinees hard seat treinstel, schoon en goed onderhouden. Alles is me er vertrouwd – de donkergroene buitenkant, de lichtblauwe bekleding van de banken, de indeling met drie zitplaatsen aan de ene kant van het gangpad en twee aan de andere kant, de solide metalen bagagerekken. Als in China wordt streng gecontroleerd of bagage daar niet uitsteekt, en eruit zou kunnen vallen.

De Laotianen kennen de mores van Chinese treinpassagiers niet. Die lopen regelmatig heen en weer naar het eind van hun wagon om heet water te tappen voor hun thee of mie. De Laotianen blijven rustig zitten.

Deze ‘ouderwetse’ trein doet er drie uur over van Vientiane naar Luang Prabang, een uur langer dan de hsl. Maar het blijft een wonder in vergelijking met de tien uur in beslag nemende slingerende busritten van voorheen.

Ook in Luang Prabang is het station een eind buiten de stad. Maar voor de ingang staan minibussen van het spoorbedrijf te wachten die passagiers voor een schappelijk tarief naar hun bestemming in de stad brengen.

Twee jaar en twee maanden later dan ik had gedacht loop ik het erf van mijn vrienden weer op. Laotianen zijn geen uitgelaten types, doen niet aan omhelzingen. Maar ze zitten te wachten, hebben lunch klaargemaakt. Veel gelach, veel gepraat. Ongeloof dan toch hier te zijn.

Terug naar Laos (1)

Op een maandag in mei bleek het dan toch waar. Laos hief alle Covid-reisbeperkingen op voor wie een vaccinatiebewijs kon laten zien. Op dinsdag zocht ik noodzakelijkheden uit. Op woensdag boekte ik een vlucht.

Eerdere aankondigingen liepen op niets uit. De openstelling van het land op 2 december, Laos’ Nationale Feestdag, werd een half jaar geleden schielijk opgeschoven. In de maanden erna publiceerde de regionale luchtvaartmaatschappij Air Asia herhaaldelijk een hoop internationale vluchten naar Laos, waarvan na een week dan de helft was geschrapt en na nog een week de andere helft. Korte tijd was een systeem van kracht met een registratie-app, een speciale verzekering en negatieve coronatesten – te gecompliceerd om als reiziger aan te voldoen, te gecompliceerd misschien ook om te handhaven. Toen brak plots de zon door.

In de rij voor de incheckbalie controleert een medewerker van Singapore Airlines de Covid-papieren van de passagiers. Waar ik heen ga? “Naar Vientiane”. “Ah, Vietnam”, zegt hij enthousiast, en wil me om de vereiste documenten vragen. “Nee, Vientiane, in Laos”. Tegenvaller, een zeldzame bestemming waarvoor hij de regels niet uit zijn hoofd kent. “Ga maar verder naar de balie, daar kijken ze alles na”.

Ik krijg er een vinkje voor mijn inentingen. Maar ik reis met een enkeltje, en ik kan geen visum voor Laos laten zien. Het maakt luchtvaartmaatschappijen zenuwachtig, verantwoordelijk als ze zijn voor passagiers die ze vervoeren naar een bestemming waar ze niet worden toegelaten.

Ik wijs op de kleine lettertjes in hun eigen boekingsbevestiging: een visumcheck is niet vereist. Ik laat het vliegticket van Laos naar Thailand zien dat ik speciaal heb gekocht om aan te tonen dat ik Laos weer zal verlaten (zonder van plan te zijn er ook echt mee te reizen). Ik krijg mijn instapkaarten.

Twee en een half uur later (zo lang duurt het op Schiphol, parel van de Nederlandse economie, om de rijen van de security check en de paspoortcontrole te slechten) wordt mijn naam omgeroepen bij de gate. Prudent als ze zijn bij Singapore Airlines stellen ze me weer dezelfde vragen. Ik leg opnieuw uit dat een visum bij aankomst wordt verstrekt. “En heb je daar dan een pasfoto voor?”. Ik laat een pasfoto zien. Reizigers hebben pasfoto’s bij zich.

Aan boord zit links van me aan de andere kant van het gangpad een mevrouw die vindt dat zij niet mee hoeft te doen met het dragen van een mondkapje, dat Singapore Airlines verplicht stelt. De man rechts van me neemt de lege stoel tussen ons in bezit, zet er een tas op, klapt het tafeltje uit de leuning en zet er zijn maaltijd en drankjes op. Het is niet verrassend dat het Nederlanders zijn. Waar komt die eigenwijsheid, die lompheid, het alleen zichzelf belangrijk vinden vandaan? Het is ondenkbaar dat iemand uit Laos, Thailand, Singapore, of waar ook in Oost-Azië zich zo zou gedragen.

Er wordt vis opgediend. Licht en subtiel klaargemaakt, scherp maar zonder de eigen smaak van de ingrediënten te overheersen. Het is het eerste moment dat ik me in Azië voel.

Singapore. Als altijd op een vliegveld bestudeer ik de vertrekmonitoren. Waar kun je heen? Tussen 06.10 ’s ochtends en 12.30 ’s middags gaan er 84 vluchten naar Australië, India, Zuidoost-Azië, Japan, Canada, de VS. En niet één naar China. Is het China’s Covid-isolement? Of is het een teken aan de wand? Staat China aan het begin van een periode waarin het zich weer van de buitenwereld afzondert, waarin het haar eigen bevolking niet meer buiten- en buitenlandse reizigers niet meer binnenlaat?

Aankomst in Vientiane. De beambten die de visa uitgeven innen een pasfoto en de vastgestelde 40 US dollar, vragen stellen ze niet. In een vaccinatiebewijs zijn ze niet geïnteresseerd. Ze vertrouwen blijkbaar op de controles van Singapore Airlines.

Het is een uur in de middag. Maar het personeel breekt de boel op en gaat naar huis. We waren de laatste (enige?) internationale vlucht van de dag. Ik ga een hotel in de stad zoeken, in de ongelukkige toestand van vermoeidheid en slapeloosheid die jetlag heet.