Terug naar Laos (6) – Een korte reis naar Thailand

Het is de eerste Air Asia vlucht van Luang Prabang naar Bangkok in meer dan twee jaar. De printer is nog niet opgestart, ik ben blij met mijn handgeschreven instapkaart. Vroeger, voor het digitale tijdperk, was alles beter – zoiets.

De stewardess waarschuwt dat we in het onwaarschijnlijke geval van het wegvallen van de druk eerst het mondkapje af, en pas daarna het zuurstofmasker op moeten zetten.

Lucht en licht leggen bij het opstijgen een onherhaalbaar moment vast.

Sinds een paar dagen is nog slechts een vaccinatiebewijs vereist om naar Thailand te reizen, andere restricties zijn opgeheven. Storm loopt het niet meteen. Ik zie minder buitenlandse gezichten in de stad dan anders. Mijn hotel is voor driekwart leeg. Het heeft vier sterren, maar de kamers worden voor 25 € vergeven.

Op de deur van de dermatoloog staat ‘Skin Threatment Room’.

Ik ga naar de Kinokuniya boekwinkel, waar uren valt te browsen. Afdelingen met onder andere literatuur, fotografie, muziek – ze zijn er breed gesorteerd. In mijn favoriete hoek staat een ruime verzameling Aziatische geschiedenis, en Aziatische actuele ontwikkelingen. Er is een goede koffiezaak, zoals het hoort in een boekwinkel.

Nog een routine: ik neem de snelboot die de stad doorsnijdt, om zijn verkoelende wind, het leven op het water, het zicht op de tempels, oude paalwoningen, nieuwe flats op de oever van de rivier. De stad draagt mondkapjes, de westerse toeristen doen niet mee, de conductrice maant ze er toch echt een op te zetten, ze doen alsof ze niet wisten dat dat moet. Voorspelbaar.

Op Bangkok’s oude centrale station Hualamphong tref ik onverwachts bekenden, al jaren niet gezien. Wat deed je, wat doe je, zie je die of die nog wel eens? We vermaken ons om het toeval van de ontmoeting.

Toeval? Is een station geen logische plek voor reizigers om elkaar tegen het lijf te lopen, net als een vliegveld? Ik kwam een kennis tegen op het vliegveld van Nairobi – hij kwam uit Khartoum, ik stapte over naar Addis Abeba; een andere op het vliegveld van Kuala Lumpur – hij kwam uit Australië, ik uit Kunming; een derde op het oude vliegveld van Bangkok.

Het haalt het qua toeval, als het dat is, allemaal nog niet bij ontmoetingen met R. Dat we elkaar wel eens zagen op de Chinese Muur bij Mutianyu of in het Tibetaanse klooster van Xiahe lag voor de hand – we waren reisleider bij vergelijkbare touroperators met vergelijkbare programma’s. Maar we kwamen elkaar ooit ook tegen middernacht tegen in de totaal verlaten donkere straten van Kathmandu, en in een ander jaar op Kerstavond tussen een paar honderdduizend mensen in het Franse centrum van Saigon. Je krijgt van die ontmoetingen het idee dat er iets klopt aan je kriskrasse lijnen over de wereldkaart.

Het duurt een hele dag, van Bangkok naar Nong Khai. Spoor en trein zijn oud en langzaam. Ze halen het niet bij hun snelle moderne tegenhangers in Laos. De Wet van de Remmende Voorsprong in werking. Maar het is een aangename rit, met het komen en gaan van passagiers, en van verkopers van drankjes en etenswaar, en met het voorbijtrekken van het boerenland.

Ik slaap in een Hop Inn (hulde voor de woordspeling), de Thaise hotelketen die zijn formule heeft afgekeken van Chinese ketens als Jinjiang Inn en Hanting Jiudian, en bijna-naamgenoot Home Inn waarmee hij ook nog de heldere huiskleuren deelt. De kamers hebben in iedere vestiging hetzelfde interieur, zijn schoon, eenvoudig maar voorzien van alle noodzakelijkheden, en niet te duur. Verblijf vaker en word lid van de club, en je krijgt kortingen en voordelen als het recht om later uit te checken. Weekenden zijn duurder. De knoppen in de lift hebben braille. Het personeel lijkt altijd jong (net als, bedenk ik me, bij Air Asia).

Aan de rand van Nong Khai steek ik de Vriendschapsbrug naar Laos over.

Tussen Nakhon Sawan en Luang Prabang

[Dit is de derde en laatste van drie blogs over mijn forenzentrips tussen mijn favoriete luchtvaartknooppunt Bangkok en mijn pied-à-terre in Luang Prabang. De andere zijn Trein nr. 211 uit Bangkok en (Mijn) leven in Nakhon Sawan. Het zijn herinneringen aan in coronatijd onmogelijke reizen en onbereikbare plaatsen.]

Het is een saaie busrit van Nakhon Sawan naar Phitsanulok. Ik kwam vaak in de stad als beginnend reisleider in de jaren 1990, en vond het leuk de ambachtelijke bronsgieterij van Boeddhabeelden te bezoeken. Tegenwoordig ga ik het centrum niet in, en overnacht in het frisse lichte hotel tegenover het busstation ten oosten van de stad. De famlie die het runt loopt nooit over van vriendelijkheid. Maar er is altijd een knik van herkenning of een ‘dat-is-al-even-geleden’.

Dichtbij op een grote kruising staat dit bord:

Dat is wat te ambitieus. Er komt hier nooit een auto of vrachtwagen uit Maleisië, China of Vietnam. Maar Phitsanulok ís een centraal binnenlands verkeersknooppunt. De weg naar het westen voert naar de grens met Myanmar bij Mae Sot, die naar het oosten naar de Laotiaanse grens bij Mukdahan. Bussen gaan zuidwaarts naar Bangkok en noordwaarts naar alle noordelijke Thaise provincies.

Voorbij Phitsanulok leiden verschillende routes naar Luang Prabang, ingetekend in de kaart beneden. Ik kies meestal die via Loei. Die is met twee dagen het snelst en, nu ja, het goedkoopst.

Maar de route via Nan is zeker zo boeiend. Die gaat zo: een bus van Phitsanulok naar Nan; een minibus naar de Laotiaanse grens bij Moeng Nguen; een wandeling door niemandsland; een zoektocht naar een of ander vehikel om je naar Pakbeng aan de Mekong te brengen; een boot stroomafwaarts naar Luang Prabang.

Het traject tussen Uttaradit en Paklay heb ik zelf nog niet af kunnen leggen. Bucket list!

Tekst gaat verder onder de kaart

Kaart door Jaap Vinke

Een aardrijkskundige bijlage

Elk van deze routes moet ergens de waterscheiding kruisen tussen de stroomgebieden van de Mekong en de Chao Phraya. Geïnteresseerd in alles wat de Mekong aangaat probeer ik te bepalen waar die waterscheiding loopt. Als ik onderweg ben let ik op de structuur van het landschap, kijk vooral hoe bergruggen lopen. En ik bestudeer de satellietbeelden van het onvolprezen Google Earth, volg daar rivieren en stroompjes.

(Trouwens: wat een gelukkige ontsnapping biedt Google Earth in tijden van corona-lockdown en gedwongen verblijf in Nederland. Het laat me in gedachten reizen, en verplaatst me naar plaatsen waar ik liever zou zijn.)

Het moet zo zijn dat de Thais-Laotiaanse grens de Mekong-Chao Phraya waterscheiding volgt in het noorden van Thailands provincie Nan en het oosten van provincie Uttaradit. De waterscheiding moet binnen Thailand lopen tussen Phitsanulok en Loei. Maar reizend over land is haar koers moeilijk te bepalen, omdat er verschillende langere klimmen en afdalingen zijn. Google Earth levert ook geen duidelijk antwoord, dus in dit geval is de markering op de kaart niet meer dan een vermoeden.

Hier vind je een oudere blog, die mijn frequente reizen tussen Bangkok en Luang Prabang in omgekeerde richting beschrijft:

https://pieterblog.rdeman.nl/?p=183

(mijn) leven in Nakhon Sawan

[Dit is de tweede van drie blogs over mijn forenzentrips tussen mijn favoriete luchtvaartknooppunt Bangkok en mijn pied-à-terre in Luang Prabang. Herinneringen aan reizen en plaatsen die in Covid-tijd onmogelijk en onbereikbaar zijn.]

Nakhon Sawan is een drukke, onbeduidende provinciestad. Niets speelt er zich af, behalve het leven zelf. Mensen gaan naar hun werk, naar school, naar winkels, naar afhaalrestaurants. Er zijn geen zogenoemde ‘bezienswaardigheden’, geen verplichte toeristenattracties. Er is niets idyllisch aan. Ik zie nooit buitenlanders hier, behalve de groepen Koreaanse golfers in mijn hotel. Ik hield op slag van de stad.

Ik blijf een paar dagen, soms een week. Als ik net een reis door China heb gemaakt rust ik uit. Als ik net uit Nederland kom probeer ik over mijn jetlag heen te raken.

Ik loop rechtsaf het hotel uit en na een kwartier ben ik bij de Big C, Thailands warenhuisketen voor de gewone man. In de supermarkt op de tweede etage koop ik brood, fruit, yoghurt, pindakaas. En wat blikjes Chang bier, als ik tenminste niet weer vergeten ben dat Thaise winkels ‘s middags voor vijf uur geen alcohol verkopen. Dan loop ik later op de dag nog een keer een 7-Eleven in, die in Thailand overal te vinden zijn.

Ik ga naar links en na tien minuten ben ik bij de samenvloeiing van de Ping en de Nan rivier. Vanaf hier zijn ze samen de Chao Phraya, de rivier die Thailands vruchtbare centrale laagland bevloeit en langs de oude en nieuwe hoofdsteden Ayutthaya en Bangkok stroomt. De plek fascineert me, met zijn enorme aardrijkskundige belang.

Ik loop langs de oever. Ik loop door de straten. Ik zie karakteristiek Chinese winkels. Rond Chinees Nieuwjaar versieren grote draken het centrum van de stad. Een aanzienlijk deel van de mensen moet etnisch Chinees zijn. Maar ik herken er weinig aan hun gelaatstrekken. Ik hoor niemand ooit Mandarijn praten. Ze horen niet bij de golf nieuwkomers uit China die nu over de wereld rolt, maar stammen af van immigranten die zich hier generaties of zelfs eeuwen terug vestigden. Ze zijn sinds lang in de Thaise samenleving geïntegreerd.

Ik hou van mijn hotel. De kamers zijn groot en wit en helverlicht en functioneel. Er is gelukkig niet geprobeerd ze sfeervol of gezellig te maken.

Het bureaublad strekt zich meters uit langs de muur. Aan het ene eind, naast de koelkast, staat een dienblad met glazen. Daarnaast ligt wat van mijn eten, fruit, biscuit; dan mijn schone opgevouwen was. Ik zit aan het andere eind met mijn laptop, bij de deur naar het balkon, in de comfortabele bureaustoel. Als ik uit China kom spreid ik tickets, kwitanties en rekeningen uit en doe mijn boekhouding. En ik spreid notitieboekjes, kaarten, en naamkaartjes van hotels en chauffeurs uit en type de nieuw verworven informatie van de reis uit.

De was hang ik te drogen in de open kast in het halletje. Als er niet genoeg ruimte is leg ik de rest over de kunststof sofa.

Ik zit liefst op hoge hotelverdiepingen, zit hier altijd op de vijfde of zesde. Een paar keer per dag loop ik naar beneden om in de lobby mijn oploskoffie, thee of Milo te maken – gratis verstrekt, zoals gewoonlijk in provinciale Thaise hotels.

’s Avonds eet ik in de lokale eethuizen die hun tafels en stoelen op de stoepen zetten. Maar het eten is niet zo goed als meestal in Thailand, en soms kom ik terecht in een filiaal van een van de restaurantketens in Big C.

Nakhon Sawans songthaews zijn van ver te herkennen aan hun felle kleuren die corresponderen met hun route. Ik stap in Geel voor het busstation, als het tijd is om verder te gaan.

Trein nr. 211 uit Bangkok

Trein nr. 211 vertrekt midden op de dag vanaf Bangkoks centrale station Hua Lamphong. Gunstig tijdstip – ik zoek op mijn gemak mijn weg door de verkeersinfarcten van de stad, drink op mijn gemak koffie op het balkon in de stationshal. Een stationshal zoals het hoort, met een boog als overkapping.

Het is er vol. Maar er hangt Thaise kalmte. Geen luidruchtige of rennende mensen. Geroezemoes. Af en toe een omroepbericht over een vertrekkende, arriverende of vertraagde trein.

Typerend Thais tafereel: monniken in fel oranje in hun afgeperkte wachtruimte. Verderop een groep etnisch Maleise passagiers, de vrouwen met hoofddoek, in afwachting van een trein naar de islamitische provincies in het diepe Zuiden.

Er is een loket voor same day tickets. Geen rij. Geen paspoort nodig. Anderhalve dollar voor de 200 kilometer. Er is alleen een derde klas.

Vertrek. Langzaam gekletter van stalen wielen, stalen rails, stalen wagonkoppelingen. Povere behuizing vlak naast het spoor, afdaken van golfplaat en plastic die je uit de trein bijna aan kunt raken. Spoorbuurten zijn wereldwijd achterbuurten. Maar hier is het een achterbuurt met het wit, rood en paars van bougainville.

We doen een uur over de 25 kilometer naar het oude Don Mueang vliegveld, nog steeds in de bebouwde kom. Dan maken we wat vaart.

De conducteur kondigt zijn komst aan met het geklik van zijn kniptang. Hij verschuift zijn bril om mijn kaartje te kunnen lezen. ‘Nakhon Sawan’, zegt hij en kijkt op. Hij herkent mij, ik herken hem – van een eerdere rit.

De ooievaars zijn er vroeg deze keer, al voor Ayutthaya, oude hoofdstad met tempelruïnes waar de toeristen uitstappen. De rijstvelden liggen er in verschillende stadia bij, van nog maar net gezaaid tot bijna rijp, felgroen – frisgroen – geel-groen – geel.

Ik val in slaap in de middaghitte, schrik wakker, waai uit in de open deur.

We stoppen vaak, op de charmante oude stationnetjes van de Thaise spoorwegen. Op de perrons een plantsoentje of bloempotten; een spoorbeambte met een rode en groene vlag; borden die de afstand tot het vorige en volgende station aangeven, tot op de meter nauwkeurig. Namen als Phon Thong, Nong Pho, Hua Ngiu – dorpen waar je nooit van hoort.

Schoolkinderen stappen in en wat verder weer uit.

Laat in de middag, het mooiste deel van de dag. Zacht licht. Ik ben klaarwakker. Raak in een on the road roes, door de beweging, de vrijheid, het gevoel onderweg te zijn.

Prachtrit. De dag na een verblijf van twee maanden in China, volstrekt zorgeloos.

Als het donker wordt bereiken we Nakhon Sawan.

[Reisnotitie uit de pre-coronatijd]

Een staaltje incompetentie en nalatigheid van de NOS

Recent plaatste de NOS een filmpje uit Thailand op haar website waarin de politie 41 mensen uit een minibus voor 16 personen haalt. Dit onder de noemer ‘opmerkelijk’, en vergezeld van een luchtig Guinness Book of Records-achtig artikeltje.

Helaas heeft de redactie niet door dat we zitten te kijken naar de aanhouding van illegale Cambodjanen. De andere gezichten, de tweede taal die op de achtergrond klinkt, de dociele manier waarop de mensen uitstappen, de verordening op de grond te gaan zitten wat ‘normale’ passagiers nooit zouden moeten – wie bekend is met Thailand ziet meteen wat hier aan de hand is. En wie dat niet is maar wel goed kijkt snapt het ook.

Het filmpje vertoont trekken van ‘Middellandse Zee’ en van ‘Calais’: van migranten die in een overvol en daardoor gevaarlijk vervoermiddel zijn gestouwd, en van migranten die op zoek naar een beter leven ongezien proberen hun bestemming te bereiken (ongezien: er wordt in het donker gereisd).

De NOS, erop gewezen hoezeer ze de plank misslaat, corri…. Nee, de NOS doet helemaal niets. Ze laat het item ongewijzigd staan, ze handhaaft haar luchthartige toon bij een schrijnend verhaal over mensen in een benarde positie.

Als antwoord stuurt ze me een niemendalletje. De auteur van het bericht beschikte mogelijk niet over dezelfde achtergrondinformatie als iemand met uw Thaise ervaring. We hebben deze informatie aan hem doorgegeven, zodat hij daar rekening mee kan houden bij toekomstige gevallen.

Toekomstige gevallen? DIT item deugt toch ook niet, DIT item hoort toch ook verwijderd of hersteld te worden, DEZE illegale Cambodjanen in de verdrukking hebben toch ook recht op correcte berichtgeving en wat empathie?

De incompetentie is al erg. Willens en wetens de pijnlijke uitkomst van die incompetentie handhaven is nog veel erger. 

Zolang de NOS volhardt in haar opstelling kun je het item inclusief filmpje hier zien:

http://nos.nl/artikel/2133197-thai-proppen-41-mensen-in-klein-busje.html

En als ze tot inkeer komt en tot correctie overgaat, dan was dit de oorspronkelijke tekst:

In de Thaise hoofdstad Bangkok is een klein busje met 41 inzittenden door de politie van de weg gehaald. In de Toyota Hiace kunnen officieel maar zestien mensen.

Op een filmpje is te zien hoe de politie drie minuten nodig heeft om de inzittenden uit het busje te halen. De mensen staan op elkaar gepropt.

De Thai hebben met hun tripje geen record behaald. Vorig jaar werd in Rusland een andere Toyota, geschikt voor vijf inzittenden, door de politie van de weg gehaald. In die auto zaten ook 41 mensen. 

De Thaise wegen staan bekend als levensgevaarlijk. Per 100.000 inwoners sterven er 44 mensen in het verkeer.

Terzijde nog: ook de gemakzuchtige suggestie dat overvolle bussen op de Thaise wegen het relatief hoge aantal dodelijke verkeersslachtoffers veroorzaken is incorrect. Dat zal in Thailand eerder te wijten zijn aan factoren als alcoholgebruik, te hard rijden en het spaarzame dragen van bromfietshelmen. Onverantwoord volle voertuigen komen in het reguliere Thaise verkeer nauwelijks meer voor.

(Plaatsing van deze blog uitgesteld tot na de eerste rouwmaand vanwege het overlijden van de Thaise koning.)

Forenzentrip Luang Prabang – Bangkok: deze keer

pieterneele | 16 February, 2015 08:31

Op Luang Prabangs busstation rolt een roep backpackers uit een tuktuk. Tis stuitend. Te weinig kleren, opzichtige tatoeages, onfris. Blind voor hun omgeving. Blind voor de bordjes die manen ‘covered’ gekleed te zijn. Wan, die me heeft gebracht, registreert ze ook. Laotianen zeggen niet snel iets kritisch over anderen. Maar als ik begin te mopperen, stemt hij in: ‘Not nice, eh’.

Het is de Thaise bus vandaag – de ene dag de Thaise, de andere de Laotiaanse. De airconditioning is bar. Ik trek mijn outdoor onderhemd aan. Ga een stoel verzitten om uit de ijzige tocht te raken.

Ga deze keer naar Cambodja. Eerste doel is Pailin waar we de grens over willen steken, enclave van de moorddadige Rode Khmer tot twintig jaar na het schrikbewind dat ze uitoefenden. Ik wil er al lang heen, de plaatsnaam fascineert me. Voor het hotel in Loei, 600 kilometer van Pailin, staat deze auto. Raar toeval. Bedrijf en regio hebben niets met elkaar te maken.

De chauffeur van de nachtbus naar Bangkok wil er zo snel mogelijk vanaf. Rijdt te hard. Stopt kort. Komt te vroeg aan. Slaat bij aankomst de uitstaphalte over en rijdt meteen naar zijn parkeerplaats ergens achteraf. Geen idee, zo in het donker, waar de uitgang is. Bewegwijzering ontbreekt. Ik dwaal tien minuten rond. Ik heb busstation Mochit uit frustratie wel eens ‘Moshit’ genoemd. Maar wind me vandaag niet op.

Ik vind de hoofdingang en een wachtruimte. Thailand moet het land zijn met ’s werelds hoogste 7 Eleven dichtheid. Ze hanteren ruimere openingstijden dan de naam impliceert. Op mijn koffiebekertje staat ‘Wake up’.

Tegen zessen schudt een bewaakster zachtjes de oude vrouw wat verderop wakker. Ze vraagt nog wat respijt. Verdwijnt een tijdje met een handdoekje. Ordent haar spulletjes. Een uur later gaat ze met haar drie plastic zakken de straten van Bangkok op.

Ik ga mijn reisgenoot van het vliegveld halen. De glazenwassers doden mijn wachttijd.

Een vliegveld is nu eenmaal om te vliegen

We varen over Bangkoks waterweg de Chaophraya. Het rivierleven stelt nooit teleur.

In de tempel waar Thailands boeddhistische patriarch zetelt veel drukte. Een monnik strooit kleine pakketjes uit over het publiek. Dat duikt erop af, rolt ervoor over de grond – jolig en bloedserieus tegelijk. Pepernoten met Sinterklaas. Ballen na een tenniswedstrijd. Plectrums bij een concert.