Dit is dl.2 over een reis naar het zuiden van Laos. Ik volgde waar mogelijk een route door het binnenland, zo’n beetje parallel aan de Vietnamese grens. Waar mogelijk: waar wegen begaanbaar waren, en vervoer verkrijgbaar was.
Vier dagen onderweg, en ik ben al uit koers. Door het binnenland naar Xepon reizen zat er niet in. Het werd een omweg via Savannakhet. Ik vind het best, vind Savannakhet altijd een prettige plek, neem een dag om door de stad te wandelen.
Ik zie de Mekong natuurlijk, en Thailand aan de overkant. Maar vooral straatkunst en architectuur trekken deze keer mijn aandacht.
Ik kom deze muurschilderingen tegen:
En, onbedoeld ook kunst:
Buitenlanders die de afgelopen 150 jaar hun opwachting maakten in Savannakhet namen hun eigen bouwkundige stijlen mee.
De Fransen lieten koloniale huizen na, en de St. Teresa Kerk…
… en deze treurige voorgevel. Het was de bioscoop, hoor ik. Art deco, lees ik, jaren 1920 en ’30. Achter de vervallen façade proberen een paar koffiezaken en eethuizen de plek nieuw leven in te blazen.
Het theater er tegenover kan ik niet thuisbrengen. Ook art deco? Of stammend uit een volgend interbellum, uit de jaren ’50 toen de Franse oorlog in Indochina voorbij was en de Amerikaanse nog moest beginnen?
De Vietnamese tempel, recent nieuw in de verf gezet
De Thaise rijtjesbebouwing uit de jaren ‘90 is vertegenwoordigd – twee of drie verdiepingen hoog met decoratieve Griekse zuiltjes. Kitsch. En de huidige Thaise architectuur, zoals mijn hotel – rechtlijnig, en fris en modern aandoend, en zes etages hoog.
Het ‘China Guangdong Zuidzee Hotel’ is rechtstreeks getransplanteerd uit het China van de jaren ’90. De gevels van badkamertegels zijn kenmerkend voor de periode. Lelijk? Dat weet ik niet. Interessante toevoeging aan het architectonische palet van Savannakhet, zou ik zeggen. Er staat een bouwschutting omheen, ik hoop vanwege op handen zijnde renovatie en niet vanwege op handen zijnde sloop. Het zou erg zijn als dit verloren ging.
En oh ja, er is ook nog gewoon Laotiaanse architectuur zoals deze tempelomheining met zijn stoepa’s…
… en de elegante toegang tot de That Ing Hang stoepa.
De meeste van deze foto’s maakte ik deze reis, een paar zijn ouder.
Je kunt mijn route naar Zuid-Laos volgen op deze kaart, als altijd gemaakt door cartograaf Jaap Vinke.
Dit zijn foto’s en aantekeningen van een recente tocht door de provincie Xayaboury, de enige in Laos op de rechter oever van de Mekong. Of als je precies wilt zijn de enige provincie die volledig op de rechter oever ligt, want Bokeo, Luang Prabang en Champassak hebben elk ook een deeltje van hun grondgebied aan die kant van de rivier.
Er zit geen samenhang in deze indrukken. Hun chronologie is de enige orde. Reizen is vaak een willekeurige opeenvolging van losstaande ervaringen en gebeurtenissen. Net het leven zelf.
Voor geografische helderheid vind je onderaan een kaart.
Ik verwachtte Thaise invloeden in Xanakham, Thailand ligt aan de overkant van de rivier. Maar de houding van de mensen, de stemming op straat, de mate van ontwikkeling, de paar eethuizen en hotelletjes – alles is er volledig Laotiaans.
De Mekong is blauwgroen en helder hier. Geen gezicht. Hij moet bruin en troebel zijn. Het moet aan de dam stroomopwaarts liggen. Die houdt slib tegen dat de rivier modderig maakt en de landbouwgrond stroomafwaarts vruchtbaar.
Zicht op Xanakham en Laos links, Chiang Khan en Thailand rechts, en de Mekong als grensrivier in het midden tijdens een vlucht van Kunming naar Bangkok in mei 2018.
Paklay is gegroeid de laatste tien jaar. Meer mensen. Meer welvaart. Meer stof en vuil. De brug over de Mekong werd in juli 2017 geopend. Nederland droeg 2,3 miljoen euro bij aan de bouw, ongeveer 12 procent van de totale kosten. (Bron: Vientiane Times van 5 juli 2017.) Het zal toeval zijn, maar hij heeft het retro design van voor- of naoorlogse Nederlandse bruggen.
Ook in Paklay veranderde de Mekong van kleur, zie deze foto’s uit januari 2015. De dam stroomopwaarts was nog niet klaar. De brug was in aanbouw.
Paklay en de Mekong in februari 2023:
Thongmixay, landinwaarts, is een kalmer, koeler, opgeruimder dorp dan Paklay. Van daar is het twee uur lopen naar een kleine grenspost. Mensen die me per brommer of tractor achterop komen bieden een lift aan. Als ze van de andere kant komen zijn ze bepakt met Thaise waar. Ik denk niet dat ik de markt aan de andere kant van de grens haal, en dat klopt. Laotiaanse beambten doen hun slagboom omlaag als ze me aan zien komen, alleen lokale mensen mogen hier oversteken. Wie hier Laos binnenkomt wordt begroet door een krijgshaftig monument, niet passend bij de Laotianen die altijd proberen conflicten te omzeilen. Die bovenste baan van de vlag? Ja, de rode verf moet op geweest zijn.
Wie Laos hier binnenkomt maakt in Thongmixay kennis met de kratten Beer Lao die langs de straten en wegen van het hele land in het oog springen. Een fotoproject over die gele bouwsels zou mooie kleurpaletten en stillevens opleveren, en bizarre contexten en bijzondere achtergronden.
Het mooiste beeld schiet in een flits voorbij, een eenzaam krat midden op de weg, vertrouwd helder geel met een uitstekende helder rode tak bougainville. Het waarschuwt verkeer voor de trouwerij even verderop langs de weg. Geen kans om een foto te maken uit de rijdende bus. Een reis is net het leven zelf, het staat maar een vluchtige glimp toe van zijn mooiste momenten.
De streek stroomopwaarts van Paklay is vol met dorpsleven, plattelandsleven, rivierleven.
Hetzelfde gebied stroomopwaarts van Paklay tijdens een vlucht van Luang Prabang naar Bangkok in augustus 2017. De locaties van de bovenstaande foto’s zijn gemarkeerd.
Ik blijf een paar dagen in Xayaboury, hoofdstad van de gelijknamige provincie. Ik loop een vriend tegen het lijf, dwaal door de stad, slenter over de markt, wandel langs de rivier, zit in een tempel. Het is de routine die ik overal tijdens deze tocht volg. Ik neem geen foto’s. Maar dat komt door mijn gebrek aan inspiratie, aan de stad ligt het niet.
Het rasterwerk van Xayaboury’s straten vanuit de lucht, foto genomen tijdens een vlucht van Kunming naar Bangkok in december 2012.
Xianghone en Xianglom zijn twee helften van dezelfde nederzetting, een half uur lopen van elkaar. Xianghone is uitgestrekter, heeft bedrijven, loodsen, een tankstation, een busstation, hotelletjes. Aan de rand is een onverharde start- en landingsbaan uit oorlogstijd, nu buiten gebruik. Hij ligt op een talud, ernaast vormen zich poelen water. Lokale mensen doen er hun voordeel mee. De bergrug in de verte markeert de grens met Thailands provincie Nan. Hij is ook de scheidslijn tussen het stroomgebied van de Mekong en dat van de Chaophaya. Alle regen aan deze kant stroomt naar de Mekong, alle regen aan de andere kant naar de rivier de Nan en vervolgens naar de Chaophaya, de belangrijkste rivier in centraal Thailand.
Xianglom is kleiner en landelijker dan Xianghone. Het voelt origineler, met twee tempels en een eeuwenoude boom. Een derde tempel ligt verscholen in het bos buiten het dorp, met een grot, vleermuislucht, en overwoekerende struiken en bomen.
In Muang Khop kijkt Boeddha van hoog op een heuvel uit over dal en stadje.
Deze twee foto’s zijn op precies dezelfde plek genomen, maar in tegenovergestelde richting. Boeddha zei dat het goed is naar jezelf te kijken. Dat wordt in het selfietijdperk te letterlijk uitgelegd.
Muang Khop is een groene oase in dit droge seizoen, de enige plek waar ik rijst op de velden zie. Het leven ziet er idyllisch uit voor de kinderen van het stadje. Maar minder voor de jeugd op de kostschool, vooral etnische Hmong uit grensdorp Ban Pangmon twintig kilometer verderop. De veertien-, vijftienjarigen koken eten voor zichzelf en hun jonge medescholieren in deze hutten.
In Ban Pangmon staan nog traditionele Hmong huizen, herkenbaar doordat ze direct aan de grond zijn gebouwd. De andere etnische groepen in Laos bouwen hun huizen op palen. Die gele bloemen waren in het seizoen, ik zag ze in de hele provincie. Pas geoogste drogende cassave zag ik ook door de hele provincie. Die zorgt voor een onaangename zurige lucht.
Vanuit Muang Khop (letterlijk ‘district Khop’) volg ik de Nam Khop (letterlijk ‘rivier Khop’) naar Pak Khop (letterlijk ‘riviermonding van de Khop’). De beelden in de dorpstempel hebben iets naïefs en ontroerends. Nu ja, dat is mijn indruk maar.
In de buurt van Konteun wordt een veerboot vervangen door weer een brug.
Ook in de buurt van Konteun zegt een bord langs de weg dat ik provincie Xayaboury verlaat. He is het eind van deze reis.
Je kunt mijn route door Xayaboury volgen op deze kaart, als altijd gemaakt door cartograaf Jaap Vinke.
Het is de eerste Air Asia vlucht van Luang Prabang naar Bangkok in meer dan twee jaar. De printer is nog niet opgestart, ik ben blij met mijn handgeschreven instapkaart. Vroeger, voor het digitale tijdperk, was alles beter – zoiets.
De stewardess waarschuwt dat we in het onwaarschijnlijke geval van het wegvallen van de druk eerst het mondkapje af, en pas daarna het zuurstofmasker op moeten zetten.
Lucht en licht leggen bij het opstijgen een onherhaalbaar moment vast.
Sinds een paar dagen is nog slechts een vaccinatiebewijs vereist om naar Thailand te reizen, andere restricties zijn opgeheven. Storm loopt het niet meteen. Ik zie minder buitenlandse gezichten in de stad dan anders. Mijn hotel is voor driekwart leeg. Het heeft vier sterren, maar de kamers worden voor 25 € vergeven.
Op de deur van de dermatoloog staat ‘Skin Threatment Room’.
Ik ga naar de Kinokuniya boekwinkel, waar uren valt te browsen. Afdelingen met onder andere literatuur, fotografie, muziek – ze zijn er breed gesorteerd. In mijn favoriete hoek staat een ruime verzameling Aziatische geschiedenis, en Aziatische actuele ontwikkelingen. Er is een goede koffiezaak, zoals het hoort in een boekwinkel.
Nog een routine: ik neem de snelboot die de stad doorsnijdt, om zijn verkoelende wind, het leven op het water, het zicht op de tempels, oude paalwoningen, nieuwe flats op de oever van de rivier. De stad draagt mondkapjes, de westerse toeristen doen niet mee, de conductrice maant ze er toch echt een op te zetten, ze doen alsof ze niet wisten dat dat moet. Voorspelbaar.
Op Bangkok’s oude centrale station Hualamphong tref ik onverwachts bekenden, al jaren niet gezien. Wat deed je, wat doe je, zie je die of die nog wel eens? We vermaken ons om het toeval van de ontmoeting.
Toeval? Is een station geen logische plek voor reizigers om elkaar tegen het lijf te lopen, net als een vliegveld? Ik kwam een kennis tegen op het vliegveld van Nairobi – hij kwam uit Khartoum, ik stapte over naar Addis Abeba; een andere op het vliegveld van Kuala Lumpur – hij kwam uit Australië, ik uit Kunming; een derde op het oude vliegveld van Bangkok.
Het haalt het qua toeval, als het dat is, allemaal nog niet bij ontmoetingen met R. Dat we elkaar wel eens zagen op de Chinese Muur bij Mutianyu of in het Tibetaanse klooster van Xiahe lag voor de hand – we waren reisleider bij vergelijkbare touroperators met vergelijkbare programma’s. Maar we kwamen elkaar ooit ook tegen middernacht tegen in de totaal verlaten donkere straten van Kathmandu, en in een ander jaar op Kerstavond tussen een paar honderdduizend mensen in het Franse centrum van Saigon. Je krijgt van die ontmoetingen het idee dat er iets klopt aan je kriskrasse lijnen over de wereldkaart.
Het duurt een hele dag, van Bangkok naar Nong Khai. Spoor en trein zijn oud en langzaam. Ze halen het niet bij hun snelle moderne tegenhangers in Laos. De Wet van de Remmende Voorsprong in werking. Maar het is een aangename rit, met het komen en gaan van passagiers, en van verkopers van drankjes en etenswaar, en met het voorbijtrekken van het boerenland.
Ik slaap in een Hop Inn (hulde voor de woordspeling), de Thaise hotelketen die zijn formule heeft afgekeken van Chinese ketens als Jinjiang Inn en Hanting Jiudian, en bijna-naamgenoot Home Inn waarmee hij ook nog de heldere huiskleuren deelt. De kamers hebben in iedere vestiging hetzelfde interieur, zijn schoon, eenvoudig maar voorzien van alle noodzakelijkheden, en niet te duur. Verblijf vaker en word lid van de club, en je krijgt kortingen en voordelen als het recht om later uit te checken. Weekenden zijn duurder. De knoppen in de lift hebben braille. Het personeel lijkt altijd jong (net als, bedenk ik me, bij Air Asia).
Aan de rand van Nong Khai steek ik de Vriendschapsbrug naar Laos over.
Achter het oude koninklijke paleis in Luang Prabang legt de veerpont aan.
De oprit is een steile afrit van de weg over de oever. De trossen zijn net los, ik ren de helling af om nog mee te kunnen. Het personeel lacht en wacht.
De boot is een geïmproviseerde catamaran – twee rompen van gangbare Laotiaanse rivierbootjes, twintig meter lang, waar dwars overheen het dek is gelegd. Er gaan zes of zeven auto’s op, en een hoop brommers. Die rijden er aan de zijkant op, over een metalen plaat die het midden houdt tussen een laadklep en een loopplank. Er zit nog een dak op ook, tegen regen en zon.
Aan boord lopen mensen kriskras door elkaar. Maar de jongen die het geld voor de oversteek int weet feilloos wie er al betaald heeft en wie niet. ‘Wanneer gaat de laatste pont terug?’. ‘We varen 24 uur’, zegt ie trots.
De overtocht is vijf minuten geluk. De brede bruine stroom en de groene oevers die de Mekong in Laos kenmerken. De warme bries. Het gevoel deel uit te maken van de eindeloze rivier.
Er zijn geruchten geweest over de bouw van een brug. Goed dat daar nog niets van terecht is gekomen. Die zou hier pijn doen aan je ogen. En dan – bruggen zijn de vijand van de reiziger. Ze ontnemen je de ervaring van zo’n overtocht. Op een brug ben je onbereikbaar gescheiden van de rivier beneden. En ze ontnemen je de uitbarsting van leven bij een aanlegplaats – de ontmoetingen tussen mensen, de drukte, de straatventers die fruit of snacks aanbieden, het passen en meten om zo veel mogelijk auto’s aan boord te krijgen.
Het contrast tussen Luang Prabang en het dorp aan de overkant is groot. De huizen zijn armoediger. Een vrolijke lach is ver te zoeken. Er is een nieuwe markthal opgetrokken, maar bijna niemand wil er zijn spullen verkopen. Meer dan een paar honderd mensen wonen er niet. Er is een basisschooltje. En er zijn een paar tempels, als overal in Laos.
De nieuwe weg van Luang Prabang naar Hong Sa begint hier. En voorbij Hong Sa is een nieuwe grensovergang naar Thailand geopend. Thaise automobilisten komen met uiteenlopende berichten over de duur van de rit. De een houdt het op twee, de ander op vier uur. Maar ze zijn het erover eens dat het een kronkelende op en neer gaande weg is. Het kan niet anders of ik ga het traject zelf een keer volgen.
Op de terugweg zit ik op de pont een tijd te wachten op vertrek. Vervelend zijn de uitlaatgassen uit de stilstaande auto’s van de nieuwe middenklasse. Die laat de motor draaien om de airconditioning niet uit hoeven te doen, en zet bromfietsers en voetgangers in de vieze lucht. Eenmaal van wal gestoken verwaait die.
PS Bruggen zijn de vijand van de reiziger. En tunnels ook. Die benemen je bovendien nog eens het zicht. Dat is erg als het een tunnel onder een waterweg is. En nog veel erger als het een tunnel door een berg is. Dit zijn twee zijden van de Cho La bergpas (in de oostelijke Tibetaanse regio Kham in de Chinese provincie Sichuan) in 2016, onbegaanbaar nu er een tunnel ligt.
Ik loop door Luang Prabang. Eethuis van de sympathieke familie met de beste curry’s in de stad: weg. Eethuis van de onaangename familie met de beste nasi: is er nog. De Indiër: weg. Eethuis met de beste mie lunchsoep: is er nog. Zo gaat het door.
De stad leefde van toerisme. Nu zijn veel guesthouses gesloten. Een deel van de standaardhotels heeft een hangslot op de deur. Sommige van de vijfsterrenhotels in hun prachtige tuinen liggen er verlaten bij, slagboom of toegangspoort dicht.
Alles is duurder: eenvoudige maaltijden gingen van 15.000 naar 20.000 Kip, een liter benzine van 10.000 naar 23.000 Kip, een ton met 20 liter drinkwater van 3.000 naar 8.000 Kip. De wisselkoers is bij banken gekelderd van 9.000 naar 16.000 Kip per dollar. En juwelierswinkels die informeel in vreemde valuta handelen, net als in sommige andere landen in Zuidoost-Azië, en die het beste de werkelijke waarde van een munt weten in te schatten, bieden tot 19.000 Kip per dollar.
Een bevriende tuktuk chauffeur gaat om vijf uur ’s ochtends in de rij staan bij een tankstation. Als het om acht uur open gaat krijgt hij te horen wat het rantsoen van die dag is. Vaak moet hij het doen met zes of zeven liter.
Zwarte handel kan niet uitblijven. Op een binnenplaats, uit het zicht van voorbijgangers, wordt benzine van de ene naar een andere auto geheveld. Een mevrouw met een eetstalletje heeft in het struikgewas aan de overkant van de straat flessen benzine verstopt, als er om wordt gevraagd lacht ze samenzweerderig en rent erheen om er een te halen. Een student uit de wijdvertakte familie van mijn vrienden komt met een hortende en stotende brommer het erf op. De brandstof die hij op de kop tikte blijkt aangelengd te zijn. Er zit niets anders op dan de tank te legen. Ik moet denken aan een slimmigheid die ik in tijden van schaarste in Pakistan zag. Daar zetten ze auto’s scheef, met één wiel op een grote kei, zodat je net wat meer benzine in je tank krijgt. De nood is onder de Laotianen nog niet zo hoog dat ze zich van deze truc bedienen. Of ze zijn nog niet op het idee gekomen.
De stadsreiniging heeft ook niet genoeg brandstof. Het vuilnis wordt één in plaats van twee keer per week opgehaald.
Als ze het over de problemen hebben lachen de mensen er soms om. “Ik kan beter weer te paard naar mijn werk gaan”. En soms zijn ze serieus en zeggen ze moe te zijn van de moeilijkheden. Maar ze hebben het meestal niet over de problemen. Zorgen zijn niet aan de Laotianen af te zien. Ze gaan door met leven. Jonge kinderen spelen op straat. Pubers ontmoeten hun vriendje of vriendinnetje ’s avonds aan een stil stuk van de Nam Khan, de zijrivier die hier in de Mekong uitmondt. Ouderen zitten voor hun huis te kletsen en te drinken.
Onveranderd beeld: kinderen zitten totaal onbekommerd achter op een brommer, kijken om zich heen, draaien heen en weer. Je vasthouden aan je moeder? Zoiets doe je niet als je eenmaal vier bent.
Die vierjarigen reageren verbaasd en enthousiast als ze een westerling zien, een gewoon gezicht in het pre-Covid straatbeeld, maar aan die tijd hebben ze geen herinneringen. Ze lachen en zwaaien naar deze exotische nieuwigheid.
Het land heeft in de Covid-jaren toch niet helemaal stilgestaan. Langs de Nam Khan is eindelijk straatverlichting aangelegd. In de stad zijn een paar straten opnieuw geasfalteerd. De steeg van zand om de hoek van mijn pied-à-terre heeft nu betonnen bestrating.
Er is een nieuwe supermarkt met een voor Luang Prabang ruim assortiment.
Verscholen achter een huizenrij, op een braak stuk grond waar grind over is gegooid, is een nieuwe eetmarkt ingericht. Silhouetten van palmbomen tegen de avondlucht. Een podium waar nooit iemand optreedt, uit luidsprekers klinkt Thaise en Laotiaanse muziek. Ik voel me er spoedig thuis.
De Mekong trekt zich nergens wat van aan, vervolgt onverstoorbaar zijn loop.
[Dit is de derde en laatste van drie blogs over mijn forenzentrips tussen mijn favoriete luchtvaartknooppunt Bangkok en mijn pied-à-terre in Luang Prabang. De andere zijn Trein nr. 211 uit Bangkoken (Mijn) leven in Nakhon Sawan. Het zijn herinneringen aan in coronatijd onmogelijke reizen en onbereikbare plaatsen.]
Het is een saaie busrit van Nakhon Sawan naar Phitsanulok. Ik kwam vaak in de stad als beginnend reisleider in de jaren 1990, en vond het leuk de ambachtelijke bronsgieterij van Boeddhabeelden te bezoeken. Tegenwoordig ga ik het centrum niet in, en overnacht in het frisse lichte hotel tegenover het busstation ten oosten van de stad. De famlie die het runt loopt nooit over van vriendelijkheid. Maar er is altijd een knik van herkenning of een ‘dat-is-al-even-geleden’.
Dichtbij op een grote kruising staat dit bord:
Dat is wat te ambitieus. Er komt hier nooit een auto of vrachtwagen uit Maleisië, China of Vietnam. Maar Phitsanulok ís een centraal binnenlands verkeersknooppunt. De weg naar het westen voert naar de grens met Myanmar bij Mae Sot, die naar het oosten naar de Laotiaanse grens bij Mukdahan. Bussen gaan zuidwaarts naar Bangkok en noordwaarts naar alle noordelijke Thaise provincies.
Aankomst in Laos bij Moeng Nguen
Voorbij Phitsanulok leiden verschillende routes naar Luang Prabang, ingetekend in de kaart beneden. Ik kies meestal die via Loei. Die is met twee dagen het snelst en, nu ja, het goedkoopst.
Maar de route via Nan is zeker zo boeiend. Die gaat zo: een bus van Phitsanulok naar Nan; een minibus naar de Laotiaanse grens bij Moeng Nguen; een wandeling door niemandsland; een zoektocht naar een of ander vehikel om je naar Pakbeng aan de Mekong te brengen; een boot stroomafwaarts naar Luang Prabang.
Het traject tussen Uttaradit en Paklay heb ik zelf nog niet af kunnen leggen. Bucket list!
Tekst gaat verder onder de kaart
Kaart door Jaap Vinke
Een aardrijkskundige bijlage
Elk van deze routes moet ergens de waterscheiding kruisen tussen de stroomgebieden van de Mekong en de Chao Phraya. Geïnteresseerd in alles wat de Mekong aangaat probeer ik te bepalen waar die waterscheiding loopt. Als ik onderweg ben let ik op de structuur van het landschap, kijk vooral hoe bergruggen lopen. En ik bestudeer de satellietbeelden van het onvolprezen Google Earth, volg daar rivieren en stroompjes.
(Trouwens: wat een gelukkige ontsnapping biedt Google Earth in tijden van corona-lockdown en gedwongen verblijf in Nederland. Het laat me in gedachten reizen, en verplaatst me naar plaatsen waar ik liever zou zijn.)
Het moet zo zijn dat de Thais-Laotiaanse grens de Mekong-Chao Phraya waterscheiding volgt in het noorden van Thailands provincie Nan en het oosten van provincie Uttaradit. De waterscheiding moet binnen Thailand lopen tussen Phitsanulok en Loei. Maar reizend over land is haar koers moeilijk te bepalen, omdat er verschillende langere klimmen en afdalingen zijn. Google Earth levert ook geen duidelijk antwoord, dus in dit geval is de markering op de kaart niet meer dan een vermoeden.
Google Earth afbeelding met de Mekong en, gemarkeerd met de groene lijn, de beboste bergrug die de waterscheiding vormt tussen de stroomgebieden van de Mekong (ten noorden) en de Chao Phraya (ten zuiden), en die hier tevens de grens is tussen Laos en Thailand aan de noordrand van Thailands provincie Nan.
Hier vind je een oudere blog, die mijn frequente reizen tussen Bangkok en Luang Prabang in omgekeerde richting beschrijft:
Korte ingezonden brief, verstuurd naar de VPRO-gids, want het is toch gek als je zoiets doet zonder je kijkers te informeren:
‘Uw reisdocumentaire Langs de oevers van de Yangtse is veel-
en hooggeprezen. En inderdaad, het is een levensecht portret van China
en de Chinezen. Mooi gefilmd ook. Toch maar een aantekening. Die
prachtige bergketen die we in de aanhef van het laatste deel zien en die
tijdens de aflevering nog twee maal in beeld wordt gebracht, dat is de
Meilixue Shan (Chinees) of Kawa Karpo (Tibetaans). Die ligt toch echt
langs de Mekong, en niet langs de Yangtse.’
We rijden naar Zaduo, daarna Yushu, daarna Serxu waar we rusten in het klooster guesthouse, de was doen, goed eten, foto’s bekijken, aantekeningen maken. En daarna naar Garze waar onze wegen scheiden.
Vorige maand zag ik op het busstation van Kangding dat er een rechtstreekse bus naar Xichang gaat via een route die ik niet ken, en van daar zullen andere onbekende bus routes me naar Yunnan en Kunming brengen, basiskamp sinds zeven jaar.
De bron van de Mekong in de Zaxiqiwa vlakte, aanbeden door inheemse Tibetaanse nomaden, die ik bij mijn bezoek vorig jaar een van de puurste plekken op aarde noemde.
De hele trip denk ik niet aan mijn moeder, broer of zus. Niet aan mijn vader. Niet aan vriendinnen van vroeger of nu. Niet aan andere vrienden. Niet aan Bach of Rush. Niet aan favoriete boeken. Niet aan sportuitslagen. Niet aan kwalen en ziektes waarover ik me makkelijk en nodeloos zorgen maak. Niet aan komende reizen. Ik denk aan niemand, en aan geen van de dingen die normaal mijn leven bepalen. En ik ben me niet eens bewust dat ik daar allemaal niet aan denk.
Alleen maar die focus. Waar zet ik mijn voeten? Genoeg eten in onze dagrugzakken? Raak ik niet ver achterop bij Luciano; of omgekeerd? Wat gaat het weer doen? Hoe houden we ons de waakhonden van de nomaden van het lijf? En wanneer ik me die dingen niet afvraag, voel ik mijn zere voeten.
We lopen.
We bereiken de Mekongbron bij Mount Guosongmucha. Lager gelegen dan de Jifu-bron, en de riviertak die hier begint is korter dan de Gaodepu die ontspringt bij Jifu. Maar hij is dramatischer, de gletsjers zijn indrukwekkender en de waterstroom is groter en veel krachtiger.