Naar de bron van de Gele Rivier – In strijd met de misleidende aanwijzingen

We vertrokken uit Maduo en kwamen bij dit Stierenkop standbeeld. De inscriptie eronder verklaarde dat we van doen hadden met een monument voor de bron van de Gele Rivier.

Een plaquette 50 meter verder pretendeerde zelfs dat we daar waren en vermeldde slechts: Gele Rivier Bron.

Maar die bron was nog meer dan 200 kilometer verderop. Wie zou er geloven dat hij hier bij een rivierbron is? Deze twee stenen markeringen staan hoog op een heuvel tussen twee meren, een prachtig uitzichtpunt, maar er is geen bron, geen beek, geen stromend water te bekennen.

We reden verder. Ik volgde de kilometerpalen om te zien waar we waren en hoe ver we nog moesten. Ze telden op tot 108, gingen toen aftellen vanaf 222 en vervolgens werden ze onleesbaar. Maar er was alleen deze ene onverharde weg, dus verdwaald konden we niet zijn.

’s Nachts sliepen we in Maduo – niet te verwarren met het eerdere Maduo. Dit tweede Maduo is veel kleiner, en al lijken de twee plaatsnamen geschreven in ons alfabet identiek, in Chinese karakters verschillen ze.

Niet lang na vertrek de volgende morgen kwamen we bij een splitsing met dit bord.

We sloegen linksaf. Nog 41 kilometer. Toch? Af en toe keek ik op mijn GPS. Bruikbare kaarten bestaan er niet van dit gebied, niet op papier en niet digitaal. Maar ik had de coördinaten van de rivierbron ingevoerd, en het apparaatje gaf me continu de afstand, hemelsbreed, tot onze bestemming. Ik kreeg al snel argwaan. We naderden – maar wel heel erg langzaam. Na 15 kilometer zagen we een andere auto, een gelukkig toeval in deze lege omgeving, en deden navraag bij de chauffeur. We hadden rechtsaf gemoeten.

Het was een puzzel voor ik het begreep. Maar dit bord is exact correct als je het 90 graden naar rechts draait. Ik bedoel: ofwel je draait het bord met palen en al naar rechts (in een horizontaal vlak), ofwel je laat de palen staan en draait alleen het bord naar rechts (in een verticaal vlak). Als het nog te volgen is.

Volgende bericht: was dat laatste bord correct? En bereikten we de bron van de Gele Rivier?

Kindpelgrim

We kwamen deze jongen tegen tussen Dege en Manigango. Een maand eerder was hij van huis vertrokken met zijn oom en tante, monnik en non, en hun tocht naar Lhasa en terug zou er nog elf duren. Hij zou het hele stuk te voet afleggen, en iedere stap zou hij zich ter aarde werpen zoals gedreven pelgrims doen.

Foto door Kachain Wonganan

Verbazingwekkend als het is, zijn oom zei dat hij het initiatief tot deze bedevaart helemaal zelf had genomen.

Hij zag er gelukkig uit in zijn eigen slow motion roadmovie.

Onze ontmoeting was kort, twintig minuten. Toen trokken we verder in ons tempo, en hij in het zijne.

‘Moet ie niet naar school?’, had ik gevraagd. Maar zijn oom gaf hem iedere middag les. Ik bleef me nog allerlei andere dingen afvragen. Mist hij zijn familie, hebben ze een mobiel bij zich, onderhouden ze eigenlijk wel contact? Twijfelen ze nooit of ze genoeg steun van lokale mensen zullen krijgen – onderdak, eten, aalmoezen? En de ijskoude winter?

Vragen die alleen een niet-pelgrim kan stellen, neem ik aan.

Een tocht door Kham en Amdo

Vijf reisden er met me mee door de oostelijke Tibetaanse streken Kham en Amdo: gebieden met enorme lege ruimtes waaraan de mensen kleur geven met hun kledij, gebedsvlaggen en architectuur; en leven met hun directe en open manier waarop ze vreemdelingen tegemoet treden.

We doorkruisten de regio zuid-noord, van Gyalthang (Ch Zhongdian) in Yunnan tot Xining in de provincie Qinghai – 2.000 kilometer via de kortste route maar we voegden er 1.000 kilometer fantastische omwegen aan toe via Pelyul (Ch Baiyu), Katok (Ch Gatuo) and Dege in de provincie Sichuan en het Golok nomaden gebied in Qinghai.

Anders dan in de bekende driehoek Lhasa-Gyantse-Shigatse in Centraal Tibet geen hordes toeristen hier. We zagen er een stuk of vijf uit het buitenland en een stuk of vijf uit China in drie weken – en nul tijdens onze omwegen. Anders dan in Centraal Tibet geen grote instroom van Han Chinezen. We trokken door een veel puurder Tibet dan Lhasa en omgeving tegenwoordig zijn.

We konden gaan en staan waar we wilden – geen vanzelfsprekendheid voor buitenlanders hier. Alleen bij de afslag naar het Katok klooster werden we aangehouden bij een politie checkpoint: we mochten niet in die buurt overnachten. Ik vroeg de jongen in uniform beleefd zijn baas te bellen. Hij belde en vond het vervelend dat zijn baas ‘nee’ zei. Ik hield beleefd aan, hij belde nog eens en vond het nog vervelender dat het ‘nee’ bleef. Een bezoek overdag was best, maar voor donker moesten we terug zijn bij zijn checkpoint en verder reizen.

Rock Art – Foto door Kachain Wonganan

Een halve dag reden we – lees: stuiterden, het was een vreselijk stuk weg – langs de Yangtse rivier van Baiyu naar Dege. We waren in Sichuan, aan de overkant lag de andere helft van Kham in de Autonome Regio Tibet – verboden gebied voor buitenlanders zonder reis permit en die zijn de afgelopen twee jaar nauwelijks afgegeven. Ik hoop op een gelegenheid dat deel van Kham in de toekomst te bezoeken.

Voor meer foto´s zie http://www.flickr.com/photos/pieterneele/sets/72157627763666722/

Het WK van 2014

Het duurt nog bijna drie jaar voor het eindtoernooi in Brazilië begint. Maar het voetbal WK van 2014 is begonnen. In Azië is in voorrondes van voorrondes voor een hoop landen het doek al gevallen.

Nepal werd uitgeschakeld. Thuis werd het 1-1 tegen Jordanië maar in Amman ging er iets mis: 9-0. Ik stuurde een meelevend berichtje naar vrienden in Kathmandu.

Laos ligt eruit. Cambodja werd nog verslagen, maar van China werd over twee wedstrijden met 13-3 verloren. Ik stuurde een meelevend berichtje naar vrienden in Luang Phrabang. Was het omgekeerd geweest dan had ik mijn Chinese vrienden uitgelachen.

Syrië is gediskwalificeerd. Niet omdat er een rare man aan de macht is die zijn eigen volk dood laat schieten, maar omdat in beide wedstrijden tegen Tadzjikistan een speler werd opgesteld die ooit voor Zweden uitkwam. De FIFA veranderde de Syrische overwinningen in reglementaire 3-0 nederlagen. Die van Tadzjikistan zullen het wel meteen door gehad hebben. Maar ze zeiden niets, ze dachten: als ze erachter komen staat hij de volgende keer niet in het veld en verliezen we misschien met 4-0. We zeggen niks, dan stellen ze num de volgende keer weer op.

Onder de andere slachtoffers Macao, Maleisië, Maldiven, Mongolië, Myanmar. Van de 43 Aziatische landen die zich inschreven is voor 23 het WK al voorbij.

China probeert het nu in een groep die voorafgaat aan nog een groep. Van Singapore werd in mijn thuisstad Kunming gewonnen. Er worden hier vaker interlands gespeeld. Het zal te maken hebben met de ligging op 1.900 meter boven zeeniveau – een voordeel als de tegenpartij er niet aan gewend is.

Van Jordanië werd verloren. Het kan nog beide kanten op.

Tijdens de enige succesvolle kwalificatiecampagne van China voor een eindronde, in 2002, was ik overtuigd supporter. Niemand gaf China kans, en je moet altijd voor de underdog zijn. Tegenwoordig is China op bijna geen enkel terrein meer underdog. Mocht het mislukken – ach, het lijkt me wel wat, leedvermaak.

http://www.fifa.com/worldcup/preliminaries/asia/standings/index.html

Naschrift

3 oktober 2012, vlucht MU5711, Kunming-Beijing

Een groepje jonge mannen in donkere maar vlotte pakken houdt zich afzijdig bij de gate. Ze gaan als laatsten de slurf in. Ik schuif met ze mee. Speldjes met de Noord-Koreaanse vlag of de Noord-Koreaanse leider op hun colberts. Merkjes van hun Duitse sponsor aan hun handbagage.

Het is het nationale voetbalelftal, op de terugweg na een trainingskamp op hoogte in de aanloop naar hun kwalificatiewedstrijd tegen Oezbekistan. ‘Erg sterk’, zegt de official die naar de voorgrond komt als ik probeer een praatje te beginnen. Het stelt hem blijkbaar niet gerust dat er in zijn huidige selectie zeven spelers zitten die vorig jaar het WK in Zuid-Afrika meemaakten.

Ik stel me het Nederlands elftal drukker en lawaaieriger voor dan deze ingetogen jongens, en in de weer met iPhones en earphones. Niet dat er een kans is dat ik daarmee ooit ook samen in de economy class van een lijnvlucht zal zitten.

Als ik halverwege de vlucht naar het toilet achterin loop zijn de meesten ingedut. Wie wakker is lijkt zich te vervelen.

Bij de bagageband in Beijing dolt de op het oog oudste official met de op het oog jongste speler die er verlegen bij lacht. De rest lacht ook.

Anoniem verdwijnen ze tussen de massa passagiers.

De oorlogsbegraafplaats van Jinping

Bij ons tweede bezoek, onder het oog van de camera, zijn we niet meer zo eerbiedig. We vragen ons  vooral af hoe we in beeld zullen komen, al heeft de cameravrouw laten weten dat we maar drie seconden in haar websitefilm zullen verschijnen.

Eerder op de dag had de tuinman het hek voor ons van slot gedaan. We liepen de trappen op door de rangen van de gesneuvelden uit de oorlog met naburig Vietnam in 1979. Hoger op de heuvel, op het oudste deel van het kerkhof waar de gevallenen uit de burgeroorlog liggen, kwam meneer Li ons tegemoet. Hij wijst op de grafstenen uit 1950. In 1949 had Mao de Volksrepubliek uitgeroepen, de strijd was voor 99 procent gestreden. Maar hier in deze verre uithoek van het land verzette de Kuomintang zich nog. Hij vertelt over een meisje van 18 uit een dorp in de buurt. Ze werd geslagen, door 20 man verkracht en vermoord. Iedere oorlog produceert zijn eigen gruwelverhalen. Hij zegt dat hij dit nog altijd niet kan vertellen zonder dat het hem raakt. Het is hem aan te zien.

De doden worden jaarlijks herdacht. Niet op een datum die het eind van een oorlog markeert, en niet met veel fanfare en tromgeroffel. Maar op Qingming, de dag in april waarop Chinezen traditioneel hun overleden familieleden herdenken, hun graven schoonmaken, het onkruid weghalen. Dan komen er altijd nog veel mensen. Meneer Li beheert een fonds waarop mensen een beroep kunnen doen die moeite hebben de reiskosten te betalen – sommigen komen helemaal uit het noordoosten, 5.000 kilometer hier vandaan.

Het heet, wat krijgszuchtig en heroïsch, Jinping’s Kerkhof van de Martelaren. Maar het is een vredige plek, beschaduwd door bomen, de tuinman veegt bladeren.

Net terug in het hotel komt iemand van de begraafplaats ons achterna. Het bestuur nodigt ons uit ´s avonds te komen eten. En ze willen wat video-opnames van ons maken. Dat worden die drie seconden waarin we geïntroduceerd worden als ‘bezoekers uit alle windstreken’.*

Er is een lange tafel gedekt op een open plek op het terrein. Er worden schalen opgediend. Er is een doos bierflessen. Meneer Li is al snel aangeschoten en vrolijker dan ’s middags.

We krijgen de officiële cijfers en verhalen te horen. Er liggen 768 militairen graven. Verder dan 70 kilometer zijn de Chinezen Vietnam in 1979 niet binnen getrokken. Toen een van de Vietnamese legers zich terug trok uit Cambodja haalde China zijn troepen weg uit Vietnam. De Chinese aanval was een reactie geweest op Vietnam’s invasie van Cambodja waarmee het Rode Khmer regime werd verdreven.**

Maar dan verandert onze cameravrouw, die het woord voert, van koers. Ze benadrukt dat de gewone Vietnamees en de gewone Chinees bevriend zijn, ze lopen tegenwoordig bij elkaar de grens over. Het was een conflict op regeringsniveau. Net zo zijn de huidige spanningen tussen China en Vietnam over eilanden in de Zuid Chinese Zee die beide landen claimen een probleem tussen regeringen, niet tussen de mensen.

Geen spoor van onplezierig nationalisme bij de mensen die deze plek runnen. Ze realiseren zich vooral het menselijke leed dat oorlog teweeg brengt.

* De webite van de oorlogsbegraafplaats is www.jplsly.com

** Voor een compleet en objectief overzicht van deze geschiedenis zie Nayan Chanda, Brother Enemy, The War After the War

Koudegolf

Meestal is het in Kunming in de lente zonnig en in de twintig graden. Af en toe doorbreekt een plotse koudegolf dat. De temperatuur zakt dan tien, vijftien graden. Recent daalde de thermometer zelfs naar vier. Dat komt zelfs in januari zelden voor.

‘Lekker mild klimaat’, zeggen mensen. Maar er is hier geen verwarming. De eerste dag blijft er in huis en kantoor nog wat warmte hangen. Daarna zit je versteven achter je bureau. Twaalf graden? Niemand van na de oorlog in Nederland, gewend aan kachels, kan zich meer voorstellen wat het is daar continu in te zitten.

Toen in China na wereldoorlog en burgeroorlog in de jaren ’50 de communistische wederopbouw begon werd gedwongen door schaarste besloten ten zuiden van de Yangtse Rivier geen verwarming aan te leggen in woonblokken, scholen, kantoren, fabrieken, ziekenhuizen – al is het daar op veel plaatsen ‘s winters gewoon rond het vriespunt. Dat beleid wordt nog steeds gehandhaafd. Er mag dan in China soms tot op het lachwekkende af energie verkwist worden (wat te denken, op plaatsen waar wel verwarming is, van radiatoren zonder knop zodat de cv onmogelijk uit kan, al loopt buiten iedereen in een T-shirt), een paar honderd miljoen mensen in de kou laten zitten, dat mag er wezen als besparende maatregel.

Mensen improviseerden natuurlijk houtbrandertjes en dergelijke, en tegenwoordig kunnen de meesten zich een elektrische straalkachel veroorloven. Maar de meerderheid legt zich laconiek bij de kou neer. ‘Ach, veel laagjes kleren aandoen’. Er wordt niet snel geklaagd in dit land waar ontberingen zich millennia lang aaneen geregen hebben.

Binnen in huis en op kantoor blijft de kou nog een dag hangen, maar buiten wordt ze even abrupt verjaagd als ze gekomen is. Meestal na een paar dagen, deze keer is het wachten er al twee weken op.

Bosjesmensen in Tianfang

Vanuit Jinping – de belangrijkste stad in het etnisch meest diverse district van Yunnan, op zich weer de etnisch meest diverse provincie van China -, vanuit Jinping gaat de bus eerst naar Mengla. Op het moment stuitert hij over de onverharde weg via Sanjia, omdat er aan de hoofdweg wordt gewerkt. Dan rijdt hij door rubberplantages voordat hij een lange klim begint over een met steentjes verhard smal weggetje langs diepe afgronden. Nee, geen vangrails nee. Hogerop is er een verwarrend stel weggetjes dat niet op mijn kaart staat – ik weet niet goed meer waar ik ben. Dan stopt hij bij een groep houten Hmong huizen: Tianfang.

Behalve de Hmong bezoekt een bergstam uit de omgeving de kleine markt. De leden worden hier ‘mang ren’ genoemd, het beste te vertalen als ‘bosjesmensen’. Naar verluidt liepen ze tot vijf, en volgens sommigen zelfs maar twee jaar geleden zonder kleren rond. Het is moeilijk te geloven op een koude januari dag, maar het verhaal doet hardnekkig overal in de regio de ronde.

In het najaar van 2009 werden de bosjesmensen officieel geclassificeerd als etnische Bulang. Geografisch gezien verrassend want alle andere Bulang wonen hier minstens 400 kilometer vandaan aan het andere uiteinde van Yunnan: zuidwest in plaats van zuidoost. En ook verrassend gezien de rijkelijke klederdracht van de Bulang verder westelijk: die vormt nogal een contrast met de ‘dracht’ die deze bergstam bij Tianfang wordt toegedicht. Maar als de indeling op linguïstische basis is gemaakt, zou die toch kunnen kloppen. Dat kan ik niet beoordelen.

In het kielzog van de officiele erkenning volgde een modeldorp van fris witte rijtjeshuizen dat de overheid bouwde. Het ligt een half uur voorbij Tianfang.

Een groepje ‘bosjeskinderen’ loopt er met me heen. De jongens rennen vooruit, blijven dan weer achter, of volgen wat hogerop de steile helling boven het weggetje. Af en toe komen ze poolshoogte nemen. De meisjes blijven dichter bij, vinden het grappig zichzelf op het schermpje van de digitale camera te zien. Dichtbij het dorp zetten ze het op een rennen naar huis, ze zwaaien nog een keer en verdwijnen.

Op de foto’s hebben ze heel andere gezichten dan de lokale Hmong. En oh, ook heel andere gezichten dan de Bulang die ik in het zuidwesten van Yunnan zag.

Prachtontsnapping

Makkelijk verliep deze reis nergens. Officials waren dronken en vervelend. Accommodatie was pover – een matig guesthouse, een school, een slaapzaal voor ambtenaren op dienstreis. Buschauffeurs lieten me aan de kant staan – ‘Vol!’ En veel was er niet te doen in die afgelegen uithoeken van Jinping, zelf al een afgelegen district in de provincie Yunnan.

Tegen het einde bereikte ik Wuyaping. Ik kwam in het donker aan. Het dorpshoofd gaf me koude kliekjes – hondenvlees, wat groene bladeren, rijst. Hij liet me slapen in zijn kantoor. Hij liet weten dat het bijzonder was deze plek te bezoeken, benadrukte de nabijheid van de Vietnamese grens. Hij was dronken, vervelend en inhalig. Hij stelde voor dat ik een computer voor hem kocht. Ik betaalde vier maal de prijs voor onderdak en een maaltijd.

De volgende ochtend keek ik wat rond. Veel was er niet te doen. Ik wilde al snel weer weg. Er was geen bus. Na lang wachten kreeg ik een lift. Twintig minuten. Toen was de weg afgesloten door een kraan die brokstukken van een vrachtwagen uit een ravijn takelde. Hij zou er nog de hele dag staan. Morgen ook. Niemand kon er langs. Er zat niets anders op dan terug te gaan naar Wuyaping, zei mijn chauffeur.

Op reis word je altijd weer beloond voor je frustraties, tegenslag en teleurstelling. Een paar mensen daar overwogen een mogelijke omweg. Mijn ontsnapping was prachtig, boven op een vrachtwagen in zachte balen kleren, tussen de Hmong van wie dit de handelswaar was, over een zandweg door de bergen, afgelegen, spectaculair en met weidse vergezichten. In de schemer, toen het koud werd, haalden ze dekens tevoorschijn. Ik deelde er een met het oude mevrouwtje naast me. Ze bleef maar lachen om de situatie. Ik keek naar de sterren.

Later die avond bereikte ik Mengla dat ik goed ken en waar ik me thuis voel.