Makkelijk verliep deze reis nergens. Officials waren dronken en vervelend. Accommodatie was pover – een matig guesthouse, een school, een slaapzaal voor ambtenaren op dienstreis. Buschauffeurs lieten me aan de kant staan – ‘Vol!’ En veel was er niet te doen in die afgelegen uithoeken van Jinping, zelf al een afgelegen district in de provincie Yunnan.
Tegen het einde bereikte ik Wuyaping. Ik kwam in het donker aan. Het dorpshoofd gaf me koude kliekjes – hondenvlees, wat groene bladeren, rijst. Hij liet me slapen in zijn kantoor. Hij liet weten dat het bijzonder was deze plek te bezoeken, benadrukte de nabijheid van de Vietnamese grens. Hij was dronken, vervelend en inhalig. Hij stelde voor dat ik een computer voor hem kocht. Ik betaalde vier maal de prijs voor onderdak en een maaltijd.
De volgende ochtend keek ik wat rond. Veel was er niet te doen. Ik wilde al snel weer weg. Er was geen bus. Na lang wachten kreeg ik een lift. Twintig minuten. Toen was de weg afgesloten door een kraan die brokstukken van een vrachtwagen uit een ravijn takelde. Hij zou er nog de hele dag staan. Morgen ook. Niemand kon er langs. Er zat niets anders op dan terug te gaan naar Wuyaping, zei mijn chauffeur.
Op reis word je altijd weer beloond voor je frustraties, tegenslag en teleurstelling. Een paar mensen daar overwogen een mogelijke omweg. Mijn ontsnapping was prachtig, boven op een vrachtwagen in zachte balen kleren, tussen de Hmong van wie dit de handelswaar was, over een zandweg door de bergen, afgelegen, spectaculair en met weidse vergezichten. In de schemer, toen het koud werd, haalden ze dekens tevoorschijn. Ik deelde er een met het oude mevrouwtje naast me. Ze bleef maar lachen om de situatie. Ik keek naar de sterren.
Later die avond bereikte ik Mengla dat ik goed ken en waar ik me thuis voel.