Terug naar Laos (3)

Ik loop door Luang Prabang. Eethuis van de sympathieke familie met de beste curry’s in de stad: weg. Eethuis van de onaangename familie met de beste nasi: is er nog. De Indiër: weg. Eethuis met de beste mie lunchsoep: is er nog. Zo gaat het door.

De stad leefde van toerisme. Nu zijn veel guesthouses gesloten. Een deel van de standaardhotels heeft een hangslot op de deur. Sommige van de vijfsterrenhotels in hun prachtige tuinen liggen er verlaten bij, slagboom of toegangspoort dicht.

Alles is duurder: eenvoudige maaltijden gingen van 15.000 naar 20.000 Kip, een liter benzine van 10.000 naar 23.000 Kip,  een ton met 20 liter drinkwater van 3.000 naar 8.000 Kip. De wisselkoers is bij banken gekelderd van 9.000 naar 16.000 Kip per dollar. En juwelierswinkels die informeel in vreemde valuta handelen, net als in sommige andere landen in Zuidoost-Azië, en die het beste de werkelijke waarde van een munt weten in te schatten, bieden tot 19.000 Kip per dollar.

Een bevriende tuktuk chauffeur gaat om vijf uur ’s ochtends in de rij staan bij een tankstation. Als het om acht uur open gaat krijgt hij te horen wat het rantsoen van die dag is. Vaak moet hij het doen met zes of zeven liter.

Zwarte handel kan niet uitblijven. Op een binnenplaats, uit het zicht van voorbijgangers, wordt benzine van de ene naar een andere auto geheveld. Een mevrouw met een eetstalletje heeft in het struikgewas aan de overkant van de straat flessen benzine verstopt, als er om wordt gevraagd lacht ze samenzweerderig en rent erheen om er een te halen. Een student uit de wijdvertakte familie van mijn vrienden komt met een hortende en stotende brommer het erf op. De brandstof die hij op de kop tikte blijkt aangelengd te zijn. Er zit niets anders op dan de tank te legen. Ik moet denken aan een slimmigheid die ik in tijden van schaarste in Pakistan zag. Daar zetten ze auto’s scheef, met één wiel op een grote kei, zodat je net wat meer benzine in je tank krijgt. De nood is onder de Laotianen nog niet zo hoog dat ze zich van deze truc bedienen. Of ze zijn nog niet op het idee gekomen.

De stadsreiniging heeft ook niet genoeg brandstof. Het vuilnis wordt één in plaats van twee keer per week opgehaald.

Als ze het over de problemen hebben lachen de mensen er soms om. “Ik kan beter weer te paard naar mijn werk gaan”. En soms zijn ze serieus en zeggen ze moe te zijn van de moeilijkheden. Maar ze hebben het meestal niet over de problemen. Zorgen zijn niet aan de Laotianen af te zien. Ze gaan door met leven. Jonge kinderen spelen op straat. Pubers ontmoeten hun vriendje of vriendinnetje ’s avonds aan een stil stuk van de Nam Khan, de zijrivier die hier in de Mekong uitmondt. Ouderen zitten voor hun huis te kletsen en te drinken.

Onveranderd beeld: kinderen zitten totaal onbekommerd achter op een brommer, kijken om zich heen, draaien heen en weer. Je vasthouden aan je moeder? Zoiets doe je niet als je eenmaal vier bent.

Die vierjarigen reageren verbaasd en enthousiast als ze een westerling zien, een gewoon gezicht in het pre-Covid straatbeeld, maar aan die tijd hebben ze geen herinneringen. Ze lachen en zwaaien naar deze exotische nieuwigheid.

Het land heeft in de Covid-jaren toch niet helemaal stilgestaan. Langs de Nam Khan is eindelijk straatverlichting aangelegd. In de stad zijn een paar straten opnieuw geasfalteerd. De steeg van zand om de hoek van mijn pied-à-terre heeft nu betonnen bestrating.

Er is een nieuwe supermarkt met een voor Luang Prabang ruim assortiment.

Verscholen achter een huizenrij, op een braak stuk grond waar grind over is gegooid, is een nieuwe eetmarkt ingericht. Silhouetten van palmbomen tegen de avondlucht. Een podium waar nooit iemand optreedt, uit luidsprekers klinkt Thaise en Laotiaanse muziek. Ik voel me er spoedig thuis.

De Mekong trekt zich nergens wat van aan, vervolgt onverstoorbaar zijn loop.

Terug naar Laos (2)

In de tuktuk naar het station van Vientiane wijst de chauffeur naar de lange rijen voor de tankstations. Hij schudt er zijn hoofd bij. Sommige hebben helemaal geen voorraad meer en zijn dicht. Een liter benzine kost nu 23.000 Kip (Laos’ munteenheid). Voorheen was dat rond de 10.000. De schaarste en prijsstijgingen begonnen na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne.

Het is 20 kilometer rijden. Vreemde karakteristiek: in Laos liggen nieuwe bus- en treinstations verder van een stad dan het lokale vliegveld. Elders in de wereld is het omgekeerd. Luang Namtha, Oudomxay, Xayaboury, Xam Neua , Luang Prabang, Vientiane, Pakse – het geldt overal. Xiengkhuang is een uitzondering, daar spelen vliegveld en busstation gelijk.

De spoorlijn is afgelopen december geopend. Het is de eerste in Laos, aangelegd door China. Hij loopt van Kunming, hoofdstad van China’s provincie Yunnan, naar Vientiane. Hij moet op den duur via Thailand en Maleisië worden doorgetrokken naar Singapore. De treinen zouden nu van Vientiane naar Kunming moeten rijden. Maar door de aanhoudende Covid-reisrestricties in China gaan ze voorlopig niet verder dan de Chinees-Laotiaanse grens.

Het spoor wordt aangeprezen als een hogesnelheidslijn. In feite rijden over China’s moderne, wijdvertakte hsl-net drie categorieën treinen. G-treinen gaan 300+ km/u, D-treinen 200+ km/u en C-treinen net iets harder dan de NS. In Laos rijdt de laatste soort.

De Laotianen zijn blij met hun spoor, en trots op deze modernisering van hun land. De vraag naar tickets was al meteen groter dan het aanbod. Kort na ingebruikname werd daarom bovendien een ‘gewone’ oude trein aan de dienstregeling toegevoegd.

Bij aankomst op het station waan ik me in China door de rechtlijnigheid en grandioze schaal van stationsplein en –gebouw. Al zijn in China die pleinen kale steenvlaktes, en is er hier wat groen en staan er wat etensstalletjes. Binnen is de stationshal hier leeg, terwijl daar in China dan weer winkeltjes en eethuizen zijn. De elegante kromming in het hoge plafond geeft de hal wat Laotiaanse kleur. Als in China wordt mijn zakmes bij de veiligheidscontrole aan de ingang afgepakt.

De beschermende pakken van het personeel doen aan China in Covid-tijd denken. De jongen in mijn wagon rapporteert in het Chinees door een walkietalkie bij vertrek van ieder station dat de portieren goed dicht zitten. Ik zit in een tweedehands Chinees hard seat treinstel, schoon en goed onderhouden. Alles is me er vertrouwd – de donkergroene buitenkant, de lichtblauwe bekleding van de banken, de indeling met drie zitplaatsen aan de ene kant van het gangpad en twee aan de andere kant, de solide metalen bagagerekken. Als in China wordt streng gecontroleerd of bagage daar niet uitsteekt, en eruit zou kunnen vallen.

De Laotianen kennen de mores van Chinese treinpassagiers niet. Die lopen regelmatig heen en weer naar het eind van hun wagon om heet water te tappen voor hun thee of mie. De Laotianen blijven rustig zitten.

Deze ‘ouderwetse’ trein doet er drie uur over van Vientiane naar Luang Prabang, een uur langer dan de hsl. Maar het blijft een wonder in vergelijking met de tien uur in beslag nemende slingerende busritten van voorheen.

Ook in Luang Prabang is het station een eind buiten de stad. Maar voor de ingang staan minibussen van het spoorbedrijf te wachten die passagiers voor een schappelijk tarief naar hun bestemming in de stad brengen.

Twee jaar en twee maanden later dan ik had gedacht loop ik het erf van mijn vrienden weer op. Laotianen zijn geen uitgelaten types, doen niet aan omhelzingen. Maar ze zitten te wachten, hebben lunch klaargemaakt. Veel gelach, veel gepraat. Ongeloof dan toch hier te zijn.

Terug naar Laos (1)

Op een maandag in mei bleek het dan toch waar. Laos hief alle Covid-reisbeperkingen op voor wie een vaccinatiebewijs kon laten zien. Op dinsdag zocht ik noodzakelijkheden uit. Op woensdag boekte ik een vlucht.

Eerdere aankondigingen liepen op niets uit. De openstelling van het land op 2 december, Laos’ Nationale Feestdag, werd een half jaar geleden schielijk opgeschoven. In de maanden erna publiceerde de regionale luchtvaartmaatschappij Air Asia herhaaldelijk een hoop internationale vluchten naar Laos, waarvan na een week dan de helft was geschrapt en na nog een week de andere helft. Korte tijd was een systeem van kracht met een registratie-app, een speciale verzekering en negatieve coronatesten – te gecompliceerd om als reiziger aan te voldoen, te gecompliceerd misschien ook om te handhaven. Toen brak plots de zon door.

In de rij voor de incheckbalie controleert een medewerker van Singapore Airlines de Covid-papieren van de passagiers. Waar ik heen ga? “Naar Vientiane”. “Ah, Vietnam”, zegt hij enthousiast, en wil me om de vereiste documenten vragen. “Nee, Vientiane, in Laos”. Tegenvaller, een zeldzame bestemming waarvoor hij de regels niet uit zijn hoofd kent. “Ga maar verder naar de balie, daar kijken ze alles na”.

Ik krijg er een vinkje voor mijn inentingen. Maar ik reis met een enkeltje, en ik kan geen visum voor Laos laten zien. Het maakt luchtvaartmaatschappijen zenuwachtig, verantwoordelijk als ze zijn voor passagiers die ze vervoeren naar een bestemming waar ze niet worden toegelaten.

Ik wijs op de kleine lettertjes in hun eigen boekingsbevestiging: een visumcheck is niet vereist. Ik laat het vliegticket van Laos naar Thailand zien dat ik speciaal heb gekocht om aan te tonen dat ik Laos weer zal verlaten (zonder van plan te zijn er ook echt mee te reizen). Ik krijg mijn instapkaarten.

Twee en een half uur later (zo lang duurt het op Schiphol, parel van de Nederlandse economie, om de rijen van de security check en de paspoortcontrole te slechten) wordt mijn naam omgeroepen bij de gate. Prudent als ze zijn bij Singapore Airlines stellen ze me weer dezelfde vragen. Ik leg opnieuw uit dat een visum bij aankomst wordt verstrekt. “En heb je daar dan een pasfoto voor?”. Ik laat een pasfoto zien. Reizigers hebben pasfoto’s bij zich.

Aan boord zit links van me aan de andere kant van het gangpad een mevrouw die vindt dat zij niet mee hoeft te doen met het dragen van een mondkapje, dat Singapore Airlines verplicht stelt. De man rechts van me neemt de lege stoel tussen ons in bezit, zet er een tas op, klapt het tafeltje uit de leuning en zet er zijn maaltijd en drankjes op. Het is niet verrassend dat het Nederlanders zijn. Waar komt die eigenwijsheid, die lompheid, het alleen zichzelf belangrijk vinden vandaan? Het is ondenkbaar dat iemand uit Laos, Thailand, Singapore, of waar ook in Oost-Azië zich zo zou gedragen.

Er wordt vis opgediend. Licht en subtiel klaargemaakt, scherp maar zonder de eigen smaak van de ingrediënten te overheersen. Het is het eerste moment dat ik me in Azië voel.

Singapore. Als altijd op een vliegveld bestudeer ik de vertrekmonitoren. Waar kun je heen? Tussen 06.10 ’s ochtends en 12.30 ’s middags gaan er 84 vluchten naar Australië, India, Zuidoost-Azië, Japan, Canada, de VS. En niet één naar China. Is het China’s Covid-isolement? Of is het een teken aan de wand? Staat China aan het begin van een periode waarin het zich weer van de buitenwereld afzondert, waarin het haar eigen bevolking niet meer buiten- en buitenlandse reizigers niet meer binnenlaat?

Aankomst in Vientiane. De beambten die de visa uitgeven innen een pasfoto en de vastgestelde 40 US dollar, vragen stellen ze niet. In een vaccinatiebewijs zijn ze niet geïnteresseerd. Ze vertrouwen blijkbaar op de controles van Singapore Airlines.

Het is een uur in de middag. Maar het personeel breekt de boel op en gaat naar huis. We waren de laatste (enige?) internationale vlucht van de dag. Ik ga een hotel in de stad zoeken, in de ongelukkige toestand van vermoeidheid en slapeloosheid die jetlag heet.