Achter het oude koninklijke paleis in Luang Prabang legt de veerpont aan.
De oprit is een steile afrit van de weg over de oever. De trossen zijn net los, ik ren de helling af om nog mee te kunnen. Het personeel lacht en wacht.
De boot is een geïmproviseerde catamaran – twee rompen van gangbare Laotiaanse rivierbootjes, twintig meter lang, waar dwars overheen het dek is gelegd. Er gaan zes of zeven auto’s op, en een hoop brommers. Die rijden er aan de zijkant op, over een metalen plaat die het midden houdt tussen een laadklep en een loopplank. Er zit nog een dak op ook, tegen regen en zon.
Aan boord lopen mensen kriskras door elkaar. Maar de jongen die het geld voor de oversteek int weet feilloos wie er al betaald heeft en wie niet. ‘Wanneer gaat de laatste pont terug?’. ‘We varen 24 uur’, zegt ie trots.
De overtocht is vijf minuten geluk. De brede bruine stroom en de groene oevers die de Mekong in Laos kenmerken. De warme bries. Het gevoel deel uit te maken van de eindeloze rivier.
Er zijn geruchten geweest over de bouw van een brug. Goed dat daar nog niets van terecht is gekomen. Die zou hier pijn doen aan je ogen. En dan – bruggen zijn de vijand van de reiziger. Ze ontnemen je de ervaring van zo’n overtocht. Op een brug ben je onbereikbaar gescheiden van de rivier beneden. En ze ontnemen je de uitbarsting van leven bij een aanlegplaats – de ontmoetingen tussen mensen, de drukte, de straatventers die fruit of snacks aanbieden, het passen en meten om zo veel mogelijk auto’s aan boord te krijgen.
Het contrast tussen Luang Prabang en het dorp aan de overkant is groot. De huizen zijn armoediger. Een vrolijke lach is ver te zoeken. Er is een nieuwe markthal opgetrokken, maar bijna niemand wil er zijn spullen verkopen. Meer dan een paar honderd mensen wonen er niet. Er is een basisschooltje. En er zijn een paar tempels, als overal in Laos.
De nieuwe weg van Luang Prabang naar Hong Sa begint hier. En voorbij Hong Sa is een nieuwe grensovergang naar Thailand geopend. Thaise automobilisten komen met uiteenlopende berichten over de duur van de rit. De een houdt het op twee, de ander op vier uur. Maar ze zijn het erover eens dat het een kronkelende op en neer gaande weg is. Het kan niet anders of ik ga het traject zelf een keer volgen.
Op de terugweg zit ik op de pont een tijd te wachten op vertrek. Vervelend zijn de uitlaatgassen uit de stilstaande auto’s van de nieuwe middenklasse. Die laat de motor draaien om de airconditioning niet uit hoeven te doen, en zet bromfietsers en voetgangers in de vieze lucht. Eenmaal van wal gestoken verwaait die.
PS Bruggen zijn de vijand van de reiziger. En tunnels ook. Die benemen je bovendien nog eens het zicht. Dat is erg als het een tunnel onder een waterweg is. En nog veel erger als het een tunnel door een berg is. Dit zijn twee zijden van de Cho La bergpas (in de oostelijke Tibetaanse regio Kham in de Chinese provincie Sichuan) in 2016, onbegaanbaar nu er een tunnel ligt.