Tussen Nakhon Sawan en Luang Prabang

[Dit is de derde en laatste van drie blogs over mijn forenzentrips tussen mijn favoriete luchtvaartknooppunt Bangkok en mijn pied-à-terre in Luang Prabang. De andere zijn Trein nr. 211 uit Bangkok en (Mijn) leven in Nakhon Sawan. Het zijn herinneringen aan in coronatijd onmogelijke reizen en onbereikbare plaatsen.]

Het is een saaie busrit van Nakhon Sawan naar Phitsanulok. Ik kwam vaak in de stad als beginnend reisleider in de jaren 1990, en vond het leuk de ambachtelijke bronsgieterij van Boeddhabeelden te bezoeken. Tegenwoordig ga ik het centrum niet in, en overnacht in het frisse lichte hotel tegenover het busstation ten oosten van de stad. De famlie die het runt loopt nooit over van vriendelijkheid. Maar er is altijd een knik van herkenning of een ‘dat-is-al-even-geleden’.

Dichtbij op een grote kruising staat dit bord:

Dat is wat te ambitieus. Er komt hier nooit een auto of vrachtwagen uit Maleisië, China of Vietnam. Maar Phitsanulok ís een centraal binnenlands verkeersknooppunt. De weg naar het westen voert naar de grens met Myanmar bij Mae Sot, die naar het oosten naar de Laotiaanse grens bij Mukdahan. Bussen gaan zuidwaarts naar Bangkok en noordwaarts naar alle noordelijke Thaise provincies.

Voorbij Phitsanulok leiden verschillende routes naar Luang Prabang, ingetekend in de kaart beneden. Ik kies meestal die via Loei. Die is met twee dagen het snelst en, nu ja, het goedkoopst.

Maar de route via Nan is zeker zo boeiend. Die gaat zo: een bus van Phitsanulok naar Nan; een minibus naar de Laotiaanse grens bij Moeng Nguen; een wandeling door niemandsland; een zoektocht naar een of ander vehikel om je naar Pakbeng aan de Mekong te brengen; een boot stroomafwaarts naar Luang Prabang.

Het traject tussen Uttaradit en Paklay heb ik zelf nog niet af kunnen leggen. Bucket list!

Tekst gaat verder onder de kaart

Kaart door Jaap Vinke

Een aardrijkskundige bijlage

Elk van deze routes moet ergens de waterscheiding kruisen tussen de stroomgebieden van de Mekong en de Chao Phraya. Geïnteresseerd in alles wat de Mekong aangaat probeer ik te bepalen waar die waterscheiding loopt. Als ik onderweg ben let ik op de structuur van het landschap, kijk vooral hoe bergruggen lopen. En ik bestudeer de satellietbeelden van het onvolprezen Google Earth, volg daar rivieren en stroompjes.

(Trouwens: wat een gelukkige ontsnapping biedt Google Earth in tijden van corona-lockdown en gedwongen verblijf in Nederland. Het laat me in gedachten reizen, en verplaatst me naar plaatsen waar ik liever zou zijn.)

Het moet zo zijn dat de Thais-Laotiaanse grens de Mekong-Chao Phraya waterscheiding volgt in het noorden van Thailands provincie Nan en het oosten van provincie Uttaradit. De waterscheiding moet binnen Thailand lopen tussen Phitsanulok en Loei. Maar reizend over land is haar koers moeilijk te bepalen, omdat er verschillende langere klimmen en afdalingen zijn. Google Earth levert ook geen duidelijk antwoord, dus in dit geval is de markering op de kaart niet meer dan een vermoeden.

Hier vind je een oudere blog, die mijn frequente reizen tussen Bangkok en Luang Prabang in omgekeerde richting beschrijft:

https://pieterblog.rdeman.nl/?p=183

(mijn) leven in Nakhon Sawan

[Dit is de tweede van drie blogs over mijn forenzentrips tussen mijn favoriete luchtvaartknooppunt Bangkok en mijn pied-à-terre in Luang Prabang. Herinneringen aan reizen en plaatsen die in Covid-tijd onmogelijk en onbereikbaar zijn.]

Nakhon Sawan is een drukke, onbeduidende provinciestad. Niets speelt er zich af, behalve het leven zelf. Mensen gaan naar hun werk, naar school, naar winkels, naar afhaalrestaurants. Er zijn geen zogenoemde ‘bezienswaardigheden’, geen verplichte toeristenattracties. Er is niets idyllisch aan. Ik zie nooit buitenlanders hier, behalve de groepen Koreaanse golfers in mijn hotel. Ik hield op slag van de stad.

Ik blijf een paar dagen, soms een week. Als ik net een reis door China heb gemaakt rust ik uit. Als ik net uit Nederland kom probeer ik over mijn jetlag heen te raken.

Ik loop rechtsaf het hotel uit en na een kwartier ben ik bij de Big C, Thailands warenhuisketen voor de gewone man. In de supermarkt op de tweede etage koop ik brood, fruit, yoghurt, pindakaas. En wat blikjes Chang bier, als ik tenminste niet weer vergeten ben dat Thaise winkels ‘s middags voor vijf uur geen alcohol verkopen. Dan loop ik later op de dag nog een keer een 7-Eleven in, die in Thailand overal te vinden zijn.

Ik ga naar links en na tien minuten ben ik bij de samenvloeiing van de Ping en de Nan rivier. Vanaf hier zijn ze samen de Chao Phraya, de rivier die Thailands vruchtbare centrale laagland bevloeit en langs de oude en nieuwe hoofdsteden Ayutthaya en Bangkok stroomt. De plek fascineert me, met zijn enorme aardrijkskundige belang.

Ik loop langs de oever. Ik loop door de straten. Ik zie karakteristiek Chinese winkels. Rond Chinees Nieuwjaar versieren grote draken het centrum van de stad. Een aanzienlijk deel van de mensen moet etnisch Chinees zijn. Maar ik herken er weinig aan hun gelaatstrekken. Ik hoor niemand ooit Mandarijn praten. Ze horen niet bij de golf nieuwkomers uit China die nu over de wereld rolt, maar stammen af van immigranten die zich hier generaties of zelfs eeuwen terug vestigden. Ze zijn sinds lang in de Thaise samenleving geïntegreerd.

Ik hou van mijn hotel. De kamers zijn groot en wit en helverlicht en functioneel. Er is gelukkig niet geprobeerd ze sfeervol of gezellig te maken.

Het bureaublad strekt zich meters uit langs de muur. Aan het ene eind, naast de koelkast, staat een dienblad met glazen. Daarnaast ligt wat van mijn eten, fruit, biscuit; dan mijn schone opgevouwen was. Ik zit aan het andere eind met mijn laptop, bij de deur naar het balkon, in de comfortabele bureaustoel. Als ik uit China kom spreid ik tickets, kwitanties en rekeningen uit en doe mijn boekhouding. En ik spreid notitieboekjes, kaarten, en naamkaartjes van hotels en chauffeurs uit en type de nieuw verworven informatie van de reis uit.

De was hang ik te drogen in de open kast in het halletje. Als er niet genoeg ruimte is leg ik de rest over de kunststof sofa.

Ik zit liefst op hoge hotelverdiepingen, zit hier altijd op de vijfde of zesde. Een paar keer per dag loop ik naar beneden om in de lobby mijn oploskoffie, thee of Milo te maken – gratis verstrekt, zoals gewoonlijk in provinciale Thaise hotels.

’s Avonds eet ik in de lokale eethuizen die hun tafels en stoelen op de stoepen zetten. Maar het eten is niet zo goed als meestal in Thailand, en soms kom ik terecht in een filiaal van een van de restaurantketens in Big C.

Nakhon Sawans songthaews zijn van ver te herkennen aan hun felle kleuren die corresponderen met hun route. Ik stap in Geel voor het busstation, als het tijd is om verder te gaan.