We rijden naar Zaduo, daarna Yushu, daarna Serxu waar we rusten in het klooster guesthouse, de was doen, goed eten, foto’s bekijken, aantekeningen maken. En daarna naar Garze waar onze wegen scheiden.
Vorige maand zag ik op het busstation van Kangding dat er een rechtstreekse bus naar Xichang gaat via een route die ik niet ken, en van daar zullen andere onbekende bus routes me naar Yunnan en Kunming brengen, basiskamp sinds zeven jaar.
De bron van de Mekong in de Zaxiqiwa vlakte, aanbeden door inheemse Tibetaanse nomaden, die ik bij mijn bezoek vorig jaar een van de puurste plekken op aarde noemde.
De hele trip denk ik niet aan mijn moeder, broer of zus. Niet aan mijn vader. Niet aan vriendinnen van vroeger of nu. Niet aan andere vrienden. Niet aan Bach of Rush. Niet aan favoriete boeken. Niet aan sportuitslagen. Niet aan kwalen en ziektes waarover ik me makkelijk en nodeloos zorgen maak. Niet aan komende reizen. Ik denk aan niemand, en aan geen van de dingen die normaal mijn leven bepalen. En ik ben me niet eens bewust dat ik daar allemaal niet aan denk.
Alleen maar die focus. Waar zet ik mijn voeten? Genoeg eten in onze dagrugzakken? Raak ik niet ver achterop bij Luciano; of omgekeerd? Wat gaat het weer doen? Hoe houden we ons de waakhonden van de nomaden van het lijf? En wanneer ik me die dingen niet afvraag, voel ik mijn zere voeten.
We lopen.
We bereiken de Mekongbron bij Mount Guosongmucha. Lager gelegen dan de Jifu-bron, en de riviertak die hier begint is korter dan de Gaodepu die ontspringt bij Jifu. Maar hij is dramatischer, de gletsjers zijn indrukwekkender en de waterstroom is groter en veel krachtiger.
Aan het begin van de Zaxiqiwa vlakte staan een paar nomadententen. Het waren de eerste mensen die we sinds 80 kilometer zagen, en ook de laatste die ik de komende 50 kilometer zal zien.
Ik zie dat ze een kleine motorfiets hebben. Ik heb een dag over. Ik zie een kans om naar de Mekong bron aan de voet van de berg Jifu te gaan, aan het eind van zijn langste tak.
‘Dat is te ver, je kunt niet op een dag heen en weer. Maar je komt van ver dus we zullen je helpen.’
We vertrekken zodra het licht is, Kelsang rijdt, ik zit achterop. Het pad is soms zanderig, soms stenig, soms versmalt het tot een spoor, soms verdwijnt het, soms loopt het door het water. Het is Parijs-Dakar, maar dan nat en koud en op niet veel meer dan een brommer. We maken goede voortgang. ‘Dit kan gaan lukken’, denk ik.
Maar na Yeyongsongdou, de splitsing tussen de twee laatste hoofdstromen van de Mekong, wordt het terrein onbegaanbaar tenzij je te voet of te paard bent. Pollen in een drassige ondergrond. Er tussendoor rijden gaat niet: te drassig, kronkelig, smal. Maar om van pol naar pol te rijden, daarvoor zijn de gaten ertussen dan weer te breed. Kelsang blijft het proberen maar meestal loop ik en dat gaat even snel.
Halverwege het dal van de Gaodepu, tien kilometer van Jifu Shan, geef ik me gewonnen. Nog een uur en ik heb al de helft van het daglicht opgebruikt. In het donker door dit verlaten gebied over dit terrein terug rijden is geen optie. Valpartij, gewond, wolven…
Er staan weer drie nomadententen hier. Binnen warm ik op en blaas ik uit. Ik vraag me af hoe al die alpinisten zich voelen die om moeten keren, de haven al in zicht. Hoe ik me zelf voel weet ik niet. Verdoofd. Maar misschien zie ik er terneergeslagen uit – de tenteigenaar zegt dat hij een grotere motorfiets heeft en dat we nog wel verder kunnen gaan.
Weer op weg. Inderdaad heeft hij een serieuzere off the road machine. Keer op keer kruisen we de meanderende bedding van de Mekong, vijf meter breed , dan vier, dan drie. Dan kan ook deze motor niet verder.
De auto vult zich met de geprevelde Tibetaanse gebeden van de man uit Zaduo. Ik heb hem gevraagd mee te gaan, niemand van ons kent de weg.
De eerste hoge pas ontlokt oehs en aahs om zijn pracht. Maar stoppen doen we niet, gericht als we zijn op ons doel, de Mekong bron bij Zaxiqiwa.
Verder is ieder stil.
De lokale gids stelt tien bergpassen in het vooruitzicht. Ik raak al snel de tel kwijt. Marco niet.
De weg slingert op en neer, links en rechts. Een doolhof in een lege wereld.
Ik maak aantekeningen, kijk op mijn GPS of we wat opschieten.
We naderen een rivier, ik pen in mijn boekje dat het de breedste is tot nu toe. Als ik opkijk staan we er al middenin. Gestrand – voor zover dat in dit geval toepasselijke woordkeus is.
Er staat al snel tien centimeter water in de auto. We kruipen er door de achterdeur uit, misschien in de hoop dat de rivier daar ondieper is dan rechts of links. Of omdat mensen instinctmatig altijd de kortste weg naar de veiligheid zoeken. Het ziet er vast komisch uit.
Phuntsok is op pad gegaan zonder iets wat je zoal nodig zou kunnen hebben: sleepkabel, gereedschap, jerrycan, spa, plastic om bagage droog te houden. Die laatste twee dingen heb ik nog gekocht – maar ik had beter op moeten letten.
Na een tijdje een vrachtauto. De chauffeur heeft een touw, wij hebben een koord om de bagage bij elkaar te binden. Ze winden ze in elkaar – slim bedacht, denk ik. Het trekt de auto op het droge. Maar hij doet het niet meer, is zo’n beetje verdronken. De truck rijdt verder. Wij moeten terug naar Zaduo – op een of andere manier.
We waren halverwege.
Er doemt een tractor op. Een gelukje. Hij is in de buurt vanwege een gras-zaai programma dat bodemerosie tegen moet gaan.
We hebben nu alleen ons bagagekoord om ons te slepen. Het knapt direct.
De tractor verdwijnt, komt veel later terug met een stalen kabel en trekt ons een pas op waar de chauffeur laat weten dat hij niet genoeg brandstof heeft om ons verder nog ergens heen te slepen. Hij vertrekt. Net als even later onze gids uit Zaduo in de enige passerende auto, met één lege stoel.
Drie van Azië’s langste rivieren, de Yangtse (6.300km), Gele Rivier (5.500 km) en Mekong (4.900 km), hebben hun bron allemaal in de Chinese provincie Qinghai, op het noordelijke deel van de Tibetaanse hoogvlakte.
Lijkt een opmerkelijk gegeven. Maar rivieren die in dit verste binnenland en op dit hoogste plateau ontspringen hebben niet veel andere keus dan onderweg naar zee de langste te worden.
Ze komen bovendien alle drie uit de prefectuur Yushu (de administratieve eenheid onder provincie niveau). En twee van hen, de Yangtse en de Mekong, komen zelfs beide uit de county Zaduo (de administratieve eenheid onder prefectuur niveau).
Dit als je de lengte van de langste tak van een rivier als criterium neemt om te bepalen wat zijn bron is.
De introductie van satelliet metingen heeft vaststelling van rivierlengtes eenvoudiger en betrouwbaarder gemaakt. Het heeft geleid tot de ‘verplaatsing’ van de bron van alle drie de rivieren. De Dang Qu blijkt een langere arm van de Yangtse dan de Tuotuo He waardoor zijn bron, traditioneel bij Geladandong ten westen van Yushu, nu in Zaduo county komt te liggen. De Kari Qu blijkt langer dan de Yueguzong Qu waardoor de bron van de Gele Rivier naar het grondgebied van Yushu verschuift. De onenigheid over de oorsprong van de Mekong zal wat dit betreft niet uitmaken: de bron blijft in alle gevallen in Zaduo county.
Autoriteiten die je toegang tot hun gebied weigeren, noodweer, onbegaanbare wegen – je stelt je in op allerlei belemmeringen en problemen. Wat als er aan het eind van de weg geen paarden of motorfietsen te vinden zijn om je tocht te vervolgen, wat als iemand van ons hoogteziekte krijgt? Je staat er vooraf bij stil. Maar met een dwarsliggende chauffeur hou je vooraf geen rekening.
Deze keer moet er gesoebat worden voor Phuntsok (misschien heb ik zijn naam veranderd, maar ach, misschien ook wel niet) bereid is via Qumalai naar Yushu te rijden in plaats van via Maduo waar we al geweest zijn.
Hij emmert over de brandstofprijs. Onzinniger argument bestaat niet want tanken moet hij toch, en naar Qumalai is het korter dan naar Maduo. Los ervan: ik heb hem drie dagen eerder gewaarschuwd dat er hier misschien geen pompstation zou zijn, ik bood aan een jerrycan voor hem te kopen. Dat hoefde niet, hij zou wel zien, een kennis had gezegd dat er hier benzine te krijgen was. Benzine is er inderdaad, maar die is aangevoerd in vaten en kost het dubbele.
Hij: Ik ken die weg niet. Ik: Ik ook niet, daarom wil ik juist zo rijden.
Zo gaat het nog even door. Dan geeft hij voor één keer toe.
Het is verlaten en prachtig.
We komen in het dal van de Kari Qu, zo breed dat je het bijna een vlakte kan noemen. Die rivier is een van de takken van de Gele Rivier. De langste zelfs, hebben moderne satellietmetingen aangetoond. Daarom pleiten sommigen ervoor het begin van de Kari Qu te benoemen tot bron van de Gele Rivier. Van oudsher is het startpunt van de Yueguzonglie stroom zo aangemerkt. Dat is de bron die we bezochten en waarheen de borden langs de weg (gebrekkig als ze zijn) je verwijzen.
Dan een bergpas, 4.840 meter zegt mijn GPS. We staan boven op de scheiding tussen het stroomgebied van de Gele Rivier en de Yangtse.
Ik heb duizenden kilometers door de Tibetaanse streken Kham en Amdo gereden in de Chinese provincies Sichuan en Qinghai. Maar telkens weer verrast het landschap met iets nieuws. Deze keer zijn het zwartgrijze rotsen en gruis die boven het grasland uit steken. Het doet aan vulkanisme denken, al zijn er verder geen sporen van te vinden.
Qumalai. Het was een lange dag. Ik wil naar mijn hotelkamer gaan. Maar daar is Phuntsok. Hij wil geld. Sinds dag één zeurt hij dat zijn onkostenvergoeding voor maaltijden en overnachtingen te laag is, al is die overeengekomen met zijn baas en al staat die op papier.
Zijn eerste week zit er pas over twee dagen op, maar ik geef hem zijn nieuwe weektoelage. Een poging goodwill te kweken. Die zal vruchteloos blijken.
De vlag is halfstok gezakt. Het basketbal bord ook. De school is niet meer in gebruik.
De man die het terrein beheert legt uit dat de weg vanuit Maduo een onbetrouwbare aanvoerroute was. Hij leidt door zompig terrein, is vaak onbegaanbaar. Dan kwamen leraren en leerlingen zonder proviand te zitten.
Een gevalletje van idealisme ingehaald door de werkelijkheid.
Maar misschien is de aftocht van ‘ontwikkeling’, ‘beschaving’, of hoe je het wilt noemen tijdelijk. Het China van 2012 is vastbesloten de natuur naar zijn hand te zetten. Op een lage heuvel aan de horizon zijn bulldozers en graafwerktuigen druk in de weer.
Over vijf jaar? Bussen toeristen die even stoppen bij een schooltje, nog tien kilometer asfalt te gaan naar hun bestemming, de bron van de Gele Rivier?
Het is een lelijke plek. Een school die niet meer in gebruik is. Een paar lage gebouwen. Afval en modder. Een onvoltooide brug – onze auto moest aan de andere kant blijven. Aan de rand van dit vervallen nederzettinkje dat bord: zeven kilometer naar de bron van de Gele Rivier.
Ik wacht al vier uur. Marco and Eric zijn achterop de twee beschikbare motorfietsen vertrokken. De chauffeurs zeiden dat het 45 minuten was. Ze zouden terugkomen om me op te halen.
Ik wacht op de brug. Ik wacht op de binnenplaats. Ik wacht in de auto. Het regent en ik wacht in de verwarmde woonkeuken.
Vijf uur. Er zijn mensen die kalm kunnen wachten. Ze slapen wat, concentreren zich op iets anders, lezen een boek. Daar hoor ik niet bij. Ik wacht en kan niets.
Zeven uur. Bijna donker. Ze doemen op, uitgeput, koud, nat. Verhaal van een wat helse tocht, modder tot je enkels, water tot je knieën.
Ze hebben de bron gehaald. In het alpinisme: expeditie geslaagd als een van de leden de top bereikt. De organisator van de expeditie hoeft er zelf niet te raken. Of toch? Iedereen kent Hillary en Tenzing Norgay. Wie herinnert zich James Hunt?
Ze bieden aan op me te wachten als ik morgen met een van de chauffeurs naar het begin van de Gele Rivier ga. Ik dub. Maar mijn hart ligt veel meer bij de bron van de Mekong, ons volgende doel. Ik ben bang dat een extra bestede dag hier ons bij die poging in tijdnood zal brengen. Ik besluit verder te gaan.
We vertrokken uit Maduo en kwamen bij dit Stierenkop standbeeld. De inscriptie eronder verklaarde dat we van doen hadden met een monument voor de bron van de Gele Rivier.
Een plaquette 50 meter verder pretendeerde zelfs dat we daar waren en vermeldde slechts: Gele Rivier Bron.
Maar die bron was nog meer dan 200 kilometer verderop. Wie zou er geloven dat hij hier bij een rivierbron is? Deze twee stenen markeringen staan hoog op een heuvel tussen twee meren, een prachtig uitzichtpunt, maar er is geen bron, geen beek, geen stromend water te bekennen.
We reden verder. Ik volgde de kilometerpalen om te zien waar we waren en hoe ver we nog moesten. Ze telden op tot 108, gingen toen aftellen vanaf 222 en vervolgens werden ze onleesbaar. Maar er was alleen deze ene onverharde weg, dus verdwaald konden we niet zijn.
’s Nachts sliepen we in Maduo – niet te verwarren met het eerdere Maduo. Dit tweede Maduo is veel kleiner, en al lijken de twee plaatsnamen geschreven in ons alfabet identiek, in Chinese karakters verschillen ze.
Niet lang na vertrek de volgende morgen kwamen we bij een splitsing met dit bord.
We sloegen linksaf. Nog 41 kilometer. Toch? Af en toe keek ik op mijn GPS. Bruikbare kaarten bestaan er niet van dit gebied, niet op papier en niet digitaal. Maar ik had de coördinaten van de rivierbron ingevoerd, en het apparaatje gaf me continu de afstand, hemelsbreed, tot onze bestemming. Ik kreeg al snel argwaan. We naderden – maar wel heel erg langzaam. Na 15 kilometer zagen we een andere auto, een gelukkig toeval in deze lege omgeving, en deden navraag bij de chauffeur. We hadden rechtsaf gemoeten.
Het was een puzzel voor ik het begreep. Maar dit bord is exact correct als je het 90 graden naar rechts draait. Ik bedoel: ofwel je draait het bord met palen en al naar rechts (in een horizontaal vlak), ofwel je laat de palen staan en draait alleen het bord naar rechts (in een verticaal vlak). Als het nog te volgen is.
Volgende bericht: was dat laatste bord correct? En bereikten we de bron van de Gele Rivier?